IS DE FILM EEN KUNST? Tot onze niet geringe verwondering hebben wij moeten constateren hoe in de ministeriële circulaire betreffende eventuele verhoging van de verma- kelijkheidsbelasting onderscheid wordt gemaakt tussen serieuze" kunst en filmkunst, zowel als tussen toneelvoorstellingen en filmvoorstellingen. Uit het feit, dat voor filmvoorstellingen een percentage van 45 wordt voorgesteld, mag men de voor de hand liggende conclusie trekken, dat de waardering van de film door de Overheid is, dat men de film slechts heeft te zien als een ietwat veredelde vorm van kermisvermaak; een allermiserabelste toneelvertolking van een of ander Schmieregezelschap acht zij blijkbaar nog belangrijker dan de film, welke in het een en vijftigste jaar van haar bestaan in haar ogen nog geen genade heeft kunnen vinden. Hoezeer deze waardering in strijd is met de algemeen geldende opvattingen, blijkt o.m. dui delijk uit de korte beschouwing, welke de bekende filmcriticus en -aestheticus L. J. Tordaan onlangs in een recensie in het weekblad ,,Film en Theater" wijdde aan de vraag ,,Is de film een kunst?", wel ke beschouwing wij hier laten volgen: „Is de film ,,een kunst"? Twintig jaar geleden, onder de stormloop der Russen, voelde de oppositie zich klein worden; het verzet teqen de erkenning van de film als kunstmogelijkheid scheen gebroken. De zwijgende film. met haar toen reeds betrekkeliike volmaakt heid, leverde bewijzen te over, en het pleit leek beslist: de jonge kunst werd plechtiglijk en zonder noemenswaardige protesten bij haar oudere zuste- ren geïnstalleerd. Sindsdien hebben wij van allerlei beleefd! De geluidsfilm kwam en met haar een moeizaam van-voren-af-aan beginnen. Men behoeft zich met die ,.kunst"-af faire vol strekt niet het hoofd te breken, om niettemin te hebben ongemerkt, dat het hele ontwikkelinosoro- ces oo een wanhooiore wiize achteruit werd ge schoven. Dé herinnering aan de kwalijke probeer sels uit de eerste iaren der geluidsfilm zal velen van ons nog levendia in het gehenaen lianen. Het zoeken naar de terh-nische verbeteringen éérst naar een aanvaardbare toepassing vervolgens vergde een eindeloos experimenteren, dat maar al te neschikt leek om de orelovioen onaednldig te maken, de zwakken aan het twiifelen te bren gen, en het neeraeslaoren verzet onnieuw te doen ontwaken. Men verorat echter, dat mi»t de erken ning der film als kunst-in-potentie in 1927 de zaak feitelük juridisch zowel als logisch haar beslag had gekregen dat met de toevoeging van het geluid en verdere nieuwigheden de kern van het vraagstuk niet meer kon worden geraakt. Want intussen ging en gaat de film onverstoor baar haar weg let wel de film, hetgeen iets anders wil zeggen dan ,,de producers", wier com merciële opzet zo gaarne als troef wordt uitge speeldwaarschijnlijk, omdat nog nooit een uitgeverij of kunsthandel uit zuiver winstbejag ge dreven werd! Dat onpersoonlijke, groeiende element, de film, waarvan de fabrikanten slechts de blinde werktuigen zijn, gaat onverzettelijk voort naar eigen vorm en eigen doel te streven ondanks een zeer voelbare tegenwerking van de meest uiteenlopende zijden. Een tegenwerking, zó volhardend en zó hinderlijk, dat de tenslotte louter theoretische kwestie, of de film het etiket kunst" mag dragen, er door op de achtergrond wordt gedrongen. Want voor een vrije, onbelem merde ontwikkeling der film is de medewerking van de massa van het grote publiek" on ontbeerlijk. Die tegenwerking de geschiedenis bewijst het was steeds van veel en velerlei allooi. Men kende het instinctieve verzet van een conserva tisme (wij allen hebben een conservatieve plaats in ons gemoed!), dat zich verweert tegen al wat nieuw is. Daar was de tegenstand van hen, die meenden, dat het toneel (waaraan zij hun hart verpand hadden) bedreigd werd. Daar was de afkeer van diegenen, die niet door het veelal onnozele ver haaltje konden heenzien naar de enorme moge lijkheden, die er voor misbruikt werden. Daar was de overgevoeligheid van hen, wier heilige huisies bedreind schenen. En het meest verbluf fende voorbeeld hiervan was het rumoer rondom Peinhardt's ,.Midzomernachtsdroom"~verfilming. Het feit, dat de film het waagde, zich aan Shakespeare te „vergrijpen", wist een sterke, schoon veelszins zorgvuldig verkapte agitatie te ontketenen. De geleaenheid was te gunstig om haar niet met beide handen aan te griipen! Shakespeare het hoogtepunt ener eeuwenoude toneelcultuur uit te soelen tenen het experi ment van een jonge, zoekende uitdrukkinnsvorm. leverde een even dankbaar als onrechtvaardig motief. Dat honderden Schmieregezelschapnen de heros van het Engelse drama tot een aanflui ting hebben gemaakt, werd stilzwiigend voorbij gegaan dat zijn meer dan levensgrote perso nages werden verwrongen tot absurde onera- figuren, leade geen gewicht in de schaal. Maar toen het de film was, die haar stof bii Shakespeare zocht, lieo men te hoop, en schreeuwde men Hei ligschennis!".

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1947 | | pagina 9