22 uitspraak te doen. Indien de Commissie zou besluiten deze zaak te behandelen, zou de arbitrale rechtspraak van de Bond in het geding kunnen komen"; dat Dr. Mr. J. A. M. van Staay namens eiseres in hoofd zaak verklaard heeft: „Het verwondert mij niet, dat mijn tegenpleiter de prealabele vraag heeft aangesneden, of dit geschil al dan niet aan Bondsarbitrage moet worden onderwor pen. Ik erken, dat destijds ten kantore van Mr. Dijk stra een bespreking is gevoerd, waaraan behalve door laatstgenoemde werd deelgenomen door de beide heren Mullens, Ir. Lips en Mr. Jongbloed, waarbij verschil lende punten zijn besproken, welke ik mij niet met zekerheid kan herinneren. Wel weet ik met stellig heid, dat afgesproken werd, dat Kagansky gesecon deerd door Ideaal Film als eiser zou optreden in een voor de rechtbank te 's-Gravenhage aan te spannen procedure. Het spijt mij verzuimd te hebben een en ander schriftelijk vast te leggen. Mr. Dijkstra heeft weliswaar aangevoerd, dat bij het bodemgeschil ver scheidene partijen zijn betrokken, maar deze kunnen geëlimineerd worden in het hier ter tafel gebrachte geschil, dat in wezen een geheel ander is, daar slechts het verlenen van een licentie aan de orde wordt gesteld en de rechten van Haghe Film als octrooi houdster niet worden aangetast. Derhalve wordt hier tevens geëlimineerd het octrooirecht en het z.g. ab stracte of causale stelsel dat slechts een rol speelt bij de beantwoording van de vraag, wie de houder is van het octrooi. Dit geschil is formeel en materieel een geheel ander dan dat, wat voor de rechtbank te 's-Gravenhage aanhangig werd gemaakt. Mr. Dijkstra heeft als zijn mening te kennen gegeven, dat gesteld, al zou de Commissie zich bevoegd verklaren en gesteld dat zij een uitspraak zou doen ten gunste van Ideaal Film, dit niets zou baten. Spreker zou daarentegen wensen, dat de Commissie wel een uitspraak in dit geschil zou doen, daar een dergelijke uitspraak een geschil beslist in tegenstelling tot een uitspraak van de pre sident van een rechtbank in kort geding, welke vol gens de geldende jurisprudentie geen geschil beslist. Zelfs zou in het onderhavige geval het vonnis van 8 September j.1. van de president der arrondisse- ments-rerhtbank komen te vervallen, bij welk vonnis Ideaal Film op basis van het abstracte stelsel ge dwongen werd haar bedrijf te sluiten. Mr. Dijkstra heeft eveneens opgeworpen de vraag of leden van de Nederlandsche Bioscoop-Bond be voegd zijn om bij onderlinge wilsovereenstemming Bondsarbitrage uit te sluiten. Nu is arbitrage niet zo maar een recht waarover twee partijen naar willekeur kunnen beschikken. Het is recht van publieke orde, een algemeen bedrijfsbelang. Vandaar dat dit geschil een direct antwoord zal moeten geven op deze zeer principiële vraag, welke bij een bevestigende beant woording de consequentie met zich zou brengen, dat alle leden van de Bond toch de vrijheid zouden hebben hun geschillen voor de burgerlijke rechter te brengen. Verder is het niet juist, dat voor octrooikwesties slechts de in artikel 54 van de Octrooiwet genoemde rechtbank te 's-Gravenhage zou zijn aangewezen. Dit geldt slechts voor vorderingen tot nietigverklaring of opeising van octrooien en enkele andere procedures. Alle inbreukacties, en dit is de overgrote meerderheid der octrooigeschillen, kunnen door de gewone recht banken worden behandeld. Mr. Dijkstra heeft gedreigd met een mêlee van pro cedures, indien de Commissie zich bevoegd zou ver klaren en een uitspraak in het onderwerpelijk geschil zou doen. Spreker is hiervoor niet bevreesd en even min voor nieuwe aanvallen in kort geding. Indien de Commissie van Geschillen van de Nederlandsche Bio scoop-Bond dit geschil zou beslissen ten gunste van Ideaal Film, zou geen enkele president van een recht bank zich gerechtigd achten Ideaal Film in kort ge ding te veroordelen"; dat Ir. G. A. G. Lips namens eiseres hierop in hoofdzaak verklaard heeft: ,,Ik heb met veel belangstelling het knappe betoog van Mr. Dijkstra gevolgd, des te knapper, omdat het op zulk een zwakke basis rust. Indien het juist zou zijn, dat nooit werd afgesproken, wie de procedure bij de rechtbank aanhangig zou maken, waarom zou Ideaal Film dan de procedure hebben aangespannen. Tijdens het bewuste onderhoud werd afgesproken, dat Kagansky als eiser zou optreden in een procedure over de eigendom van het octrooi, d.w.z. het basis geschil. Bij het eind der bespreking heb ik gezegd: „Heren, wij hebben nu een beslissing genomen over de te volgen procedure in de hoofdzaak, de eigendom van het octrooi. Als vertegenwoordiger van Ideaal Film behoud ik mij alle rechten voor hierover een nieuwe octrooiprocedure te beginnen" dat Mr. G. F. J. Jongbloed namens eiseres in hoofdzaak heeft verklaard: „Oorspronkelijk hebben Kagansky c.s. zich in ver band met dreigende moeilijkheden gewend tot Ideaal Film en deze naar haar mening gevraagd. Uit dit overleg is de suggestie naar voren gekomen contact te zoeken met de heren Mullens om te onderzoeken of een schikking mogelijk zou zijn. Daarbij werd de mogelijkheid bespreken de rechten in het midden te laten en buiten procedure tot een vergelijk te komen, waarbij Ideaal Film in staat zou zijn haar arbeid voort te blijven zetten. Mr. Dijkstra heeft toen te kennen gegeven hiervoor niets te voelen. Wel zag hij in, dat onderzocht kon worden, wie de eigenaar is van het onderwerpelijke octrooi. Daarbij werd overwogen, welke procedure te volgen: óf de burgerlijke rechter, óf Bondsarbitrage. Toen wij daarbij opmerkten, dat dit laatste misschien moeilijk zou zijn, daar Kagansky geen lid is van de Bond, heeft Mr. Dijkstra er de Bonds reglementen op nageslagen, waarin vermeld staat, dat arbitrage weliswaar bindend is voor geschillen tussen leden, maar dat ook arbitrage mogelijk is, wanneer er een niet-lid bij betrokken is. Daarna heeft Mr. Dijkstra te kennen gegeven in dit geval de voorkeur te willen geven aan de principiële rechtspraak van de gewone rechter. Kagansky c.s. zou als eisende partij optreden; een schikking zou immers nog altijd mogelijk zijn: uit de rechtsprocedure zou een arranqe- ment kunnen voortkomen in zake b.v. de bewerking van normaal- en smalfilm, op welke laatste Kagansky geen aanspraak maakt. De dagvaarding in kort ge ding is met de bedoelde afspraak volkomen in strijd, daar de president van de rechtbank nooit in kort geding een principieel besluit kan nemen. Door het vonnis van 8 September is niet Kagansky in het ge drang gekomen, maar Ideaal Film, wie het onmogelijk is gemaakt haar bedrijf voort te zzetten. Thans is dus geen sprake van een geschil Kaqansky versus Haghe Film, maar Ideaal Film versus Haghe Film, in welk geschil geen uitspraak wordt verzocht in zake de eigendom van het octrooi, doch het verlenen van een gratis licentie"; dat Mr. Dijkstra namens gedaagde hierop in hoofdzaak verklaard heeft: „Ik ontken, dat het juist zou zijn, dat het bij de Commissie aanhangig gemaakte geschil formeel en materieel zou verschillen van de hoofdzaak, het z.g. bodemgeschil, doch acht dit van secundair belang. Evenwel in beide gescillen wordt een licentie geëist. Daar een licentie alleen door een octrooihouder kan worden verleend, moet men erkennen, dat Haghe Film

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1948 | | pagina 24