24
Urkunde an Herrn Vilcsinszky schenkte, obliegt
mir nur die Pflicht', enz.
en erkent, dat hij verplicht is het Nederlands octrooi,
zodra dit zal zijn verleend, op naam van Vilcsinszky
te doen overschrijven:
„Ich verpflichte mich, nach Erteilung des hol-
landischen Patentes den dortigen PatentanwaJt
sofort zu beauftragen, das Patentrecht, resp. Aus-
nützungsrecht auf den Namen des Herrn Vilc
sinszky überschreiben zu lassen, die damit ver-
bundenen Spesen gehen jedoch zu Lasten des
genannten Herrn".
In een brief van de octrooiqemachtigde van Hruska,
Artur Laszlo, d d. 15 Juli 1933, wordt dit nog eens
zeer nadrukkelijk vastgelegd:
,,Im Namen des Anmelders gestatte ich mir
Sie nun höfl. zu ersuchen Herrn Vilcsinszky in
jeder Beziehung an die Hand zu geben (immer
auf eeine Kosten) bezw. ihn aufzuklaren.
Der Anmelder, ein Schwager des Herrn Vilc
sinszky erklarte mir, dass er das ganze Ausnüt-
zungsrecht dieser Anmeldung bezw. des zu ertei-
lenden Patentas Herrn Vilcsinszky als Geschenk
überlassen hat und ihm vcllstandig freie Hand
las£t".
In een brief van Alex Laszlo aan Maclean van
24 November 1933, welke spreker hierbij aan ds
Commissie overlegt, wordt eveneens uitdrukkelijk
vermeld:
„Nachdem Herr Hruska mir mitteilte, dass er
das Verfahren seinem Schwager, Herrn Vilcsinsz
ky für Holland geschenkt hat, er für denselben
auch eine Maschine liefern will", enz.
Artur Laszlo was de octrooigemachtigde van Hrus
ka, terwijl Alex Larzlo, die geen familie is van eerst
genoemde, de octrooirechten van het Hruska-patent
voor de gehele wereld had verworven, met uitzonde
ring voor Nederland en Koloniën. Dit laatste wordt
nog eens uitdrukkelijk bevestigd in de considerans van
een cvereenkomst tussen Alex Laszlo, Budapest en
Ideaal Film d.d. 16 October 1937:
„Dass Ideaal am 8. Juni 1937 von Herrn Karl
Vilcsinszky in Budapest die Lizenz für aus-
schliesdiche Auswertung des auf der hollan-
dischen Anmeldung 65 567 zu erteilenden Paten
tes für Holland und Koloniën erworben hat;
dass A. Laszlo von Herrn Rudolf Hruska in
Budapest erworben hat die Patentrechte für die
ganze Welt mit Ausnahme der Patentrechte für
Heiland und Kolon:en, weil diese lesztgenannte
Patentrechte laut Mitteilung von R. Hruska an
A. Laszlo dem K. Vilcsinszky geschenkt worden
waren".
Inderdaad ontleent Ideaal Film haar rechten aan
Vilcsinszky. Zelfs al zou laatstgenoemde daarbij heb
ben gehandeld als gemachtigde van de octrooihouder
Hruska, is dit in orde";
dat de Secretaris der Commissie daarop gevraagd heeft,
waarom Hruska een liccentie aan Vilcsinszky heeft ge
schonken;
dat Mr. Van Staay namens eiseres hierop in hoofdzaak
geantwoord heeft:
„Ik kan dit niet met zekerheid mededelen. Het ver
haal gaat, dat Vilcsinszky, doordat hij met een Joodse
vrouw huwde, gedwongen werd zijn ontslag te nemen
als officier van het Hongaarse leger. Later is hij met
een zuster van Hruska getrouwd en deze zou hem
de licentie voor Nederland bij wijze van huwelijksgift
hebben geschonken. Verder kan de rechtsvraag, of
het abstracte cf causale stelsel hier toepassing moet
vinden, buiten beschouwing blijven, daar Ideaal Film
niet het octrooi opeist, maar een- uitsluitende licentie.
Evenwel zal dit een der hoofdvragen zijn in de pro
cedure over het eigenlijke octrooirecht tussen Ka-
gansky en Haghe Film.
In de overeenkomst tussen Haghe Film en Hruska,
waarbij laatstgenoemde het op zijn naam staande
octrooi aan de Metro-Gcldwyn-Mayer zou hebben
overgedragen, wordt door Hruska gesteld, dat hij de
aan Vilcsinszky gegeven volmacht heeft ingetrokken
per aangetekend schrijven d.d. 25 April 1934. Er is
evenwel geen enkel bewijs, dat deze brief werkelijk
verzonden is. Uit het reeds aangehaalde schrijven van
Hruska aan Vilcsinszky en Maclean d.d. 21 Augustus
1933 büjkt duidelijk, dat Hruska zijn octrooirecht c.q.
een uitsluitend exploitatierecht geschonken heeft aan
Vilcsinszky. Een dergelijke schenking kon niet een
zijdig ongedaan worden gemaakt. Zelfs indien Vilc
sinszky daarin zou hebben toegestemd, zou dit niet
mogelijk zijn geweest, daar ter zake reeds overeen
komsten met derden waren getroffen, o.m. Maclean,
wiens rechten na onderzoek door de Nederlandsche
Bioscoop-Bond zijn erkend, zodat de Bond later Ideaal
Film uitdrukkelijk verplichtte Maclean schadeloos te
stellen bij een regeling d.d. 13 October 1936, welke
regeling werd opgenomen in een contract tussen Ideaal
Film, Maclean en Vilcsinszky, dat op 29 Octcbei
1937 te 's-Gravenhage geregistreerd werd. Hierbij
dient te worden opgemerkt, dat Hruska in zijn brief
d.d. 10 Augustus 1938 ontkent, dat er een schenkings-
overeenkomst bestaat, hetgeen hij in zijn brief aan
Maclean d..d. 21 Augustus 1933 uitdrukkelijk heeft
bevestigd. Deze tegenspraak werpt een fel licht op
het karakter van Hruska en de geloofwaardigheid van
zijn beweringen.
Voorts doet Hruska het in zijn overeenkomst met
Metro-Golawyn-Mayer voorkomen, alsof hij na deze
z.g. „intrekking" zexf zijn zorgen over zijn octrooi
aanvrage, resp. zijn octrooi, heeft uitgestrekt. Even
wel blijKt uit ae stukken onomstotelijk, dat hij zich op
geen enkel tijdstip ook maar iets aan zijn octrooi
aanvrage, resp. zijn octrooi gelegen heeft laten liggen.
Hijzelf zowel ais zijn octrooigemachtigde, Artur
Laszlo, wijzen in hun brieven er steeds op, dat aile
kosten ten laste van Vilcsinszky zullen komen. Indien
het aan Hruska gelegen had, was er nooit een Ne
derlands octrooi geweest en zou dit na de verlening
vervallen zijn, tengevolge van het niet betalen van
de voorgeschreven taxen, welke steeds door Vilc
sinszky of diens geldschieters werden voldaan. Zo
werd b.v. de annuïteit voldaan door Mr Jongbloed
op 31 Mei 1938 om 5 minuten voor twaalf, het tijd
stip, waarop het Hrucka-patent onherroepelijk zou zijn
verlopen wegens het verstrijken van de termijn met
inbegrip van de wettelijke toegestane verlenging,
waarbinnen uiterlijk de annuïteit moest zijn betaald.
Hruska beweert in genoemde overeenkomst ook, dat
hij de verschuldigde rechten over het jaar 1939, ver
vallende einde October, betaald heeft, hoewel de
Octrcoiraad op 22 December 1939 een afschrift zendt
aan Mr. Jongbloed van een brief aan Hruska d.d.
13 November 1939 in zake taxe-betaling met de mede
deling, dat bedeelde taxe-betaling tot op heden niet
heeft plaats gehad. Ten bewijze hiervan leg ik aan
de Commissie over de gezegelde kwitantie van de
Octrooiraad, gedateerd 29 April 1940, ten bedrage
van ƒ85.zijnde ƒ60.cijns voor het derde jaar
en 25.verhoging wegens betaling na de verval
dag welk bedrag door Ideaal Film cp het uiterste
nippertje werd voldaan";
dat de Voorzitter der Commissie daarop gevraagd heeft
welke de uiterste termijn was, waarop de cijns moest zijn
voldaan;