28 Ter vorige zitting heeft eiseres tot haar verwon dering vernomen, dat de overdracht van het octrooi door Metro-Goldwyn-Mayer aan Mullens Sr. „onder auspiciën" van de Bond heeft plaats gevonden, zonder dat eiseres daarbij werd gehoord"; dat de Secretaris der Commissie hierop heeft medegedeeld: „De heer W, Mullens Sr. heeft van de heer F. L. D. Strengholt als gemachtigde van de Metro-Gold wyn-Mayer ten overstaan van het Hoofdbestuur de rechten voor Nederland van het z.g. Hruska-patent gekocht. Enigerlei garantie heeft het Hoofdbestuur daarbij niet gegeven. Ter bevestiging van genoemde trans actie zond het Bondsbureau aan Haghe Film een brief d.d. 23 Maart 1946, waarin de volgende zinsnede voorkwam: „Zolang U de rechten voor Nederland op het Hruska-patent hebt, zal dus geen der leden van de Bond van dit patent zonder Uw toestemming gebruik mogen maken"; dat Mr. Van Staay namens eiseres hierop in hoofdzaak verklaard heeft: „Uit de zojuist door de Secretaris geciteerde zin snede is duidelijk gebleken, dat het Hoofdbestuur te dezer zake een volstrekt onpartijdig standpunt heeft ingenomen. Er is dus geen sprake van, dat, zoals de heer Mullens Sr. tijdens de vorige zitting met zovele woorden zeide, het Hoofdbestuur enige garantie heeft gegeven. Tenslotte heeft gedaagde op pagina 7 van haar verweer gesteld, dat eiseres haar eis tot schadever goeding niet voldoende heeft gesubstantieerd en ge motiveerd en derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het is de intentie van eiseres de beslissing in de hoofdzaak niet op te houden door de kwestie van schadevergoeding. Zij verzoekt de Commissie slechts om de verklaring, dat Haghe Film verplicht wordt aan Ideaal Film een nader te bepalen bedrag als schadevergoeding te betalen. Eiseres behoudt zich daarbij voor later de schade op te maken bij staat. Het is de overtuiging van Ideaal Film, dat zij in dit geschil zeer sterke rechten laat qelden en wetende, dat deze Commissie recht zal spreken als noede man nen naar billijkheid, wacht zij de uitspraak vol ver trouwen af; dat Mr. Jongbloed namens eiseres In hoofdzaak heeft ver klaard: „Bij de oprichting van de N.V.. Ideaal Film werd enerzijds kapitaal ingebracht en anderzijds de uit sluitende licentie van Vilcsinszky. Daar men teen reeds enigszins wijzer geworden was ten opzichte van Vilcsinszky, werd in de acte van oprichting aan Vilcsinszky het recht toegekend de aandelen in de N,V. te kopen. Ten einde te voorkomen, dat Vilc sinszky zou trachten in de tijdsperiode tussen ae oprichting en de ministeriële goedkeuring de uitvin ding ergens anders te verkopen, werd bepaald, dat hij aan Ideaal Film onmiddellijk een uitsluitende licentie zou verlenen voor de tijd van vijf jaar. Vilcsinszky heeft later van zijn recht tot aankoop volledig gebruik gemaakt, zodat hij ten tijde van de overdracht op 31 Mei 1938 alleeneigenaar was van Ideaal Film. Daar bij deze overdracht alle rechten en aanspraken van Vilcsinszky op het Hruska-patent werden over gedragen, was tevens de noodzaak van een nieuwe overdracht, na afloop van de 5-jaar termijn vervallen. De continuïteit van de licentie en het bedrijf staat vast. Het op 31 Mei afgesloten contract was uiteraard een onderhandse acte, welke ik hierbij aan de Com missie overleg, die haastig opgesteld, op 23.30 uur werd getekend, d.w.z. 30 minuten voor het tijdstip, dat het Hruska-patent onherroepelijk zou zijn ver lopen. De gehele tekst van dit onderhandse contract werd enige dagen later opgenomen in een definitief contract, nadat inmiddels door andere overeenkomsten de eventuele aanspraken van derden waren geëlimi neerd. Volgens artikel II van deze overeenkomst, waarvan het op 30 Juni 1938 te 's-Gravenhage ge registreerde origineel aan de Commissie is overgelegd, draagt Vilcsinszky voor de volle verdere duur van het Nederlands octrooi aan mij over al zijn rechten, zowel absolute, als die, voortvloeiende uit de tussen hem en Hruska bestaande mondelinge en schriftelijke overeenkomsten, op het Hruska-patent voor Ne derland en Koloniën, in Nederland bekend onder Ne derlands Octrooi No. 41 883, subsidiair en in elk geval al zijn rechten op de exploitatie van dit Octrooi voor de volle verdere duur daarvan. Deze nauw keurige omschrijving sluit alle misinterpretaties uit"; dat Mr. Dijkstra namens gedaagde, hierop in hoofdzaak het volgende heeft geantwoord: „Ik heb mij expresselijk onthouden in mijn nota in te gaan op alle brieven, contracten en stukken, welke door Ideaal Film te berde zijn gebracht, daar deze door Haghe Film niet als ter zake dienende worden beschouwd. Wat er ook twijfelachtig moge zijn in deze zaak, één ding is zeker niet twijfelachtig, n.1. dat Metro- Goldwyn-Mayer, Mullens en Haghe Film te goeder trouw zijn. Noch Metro-Goldwyn-Mayer, noch Mul lens, noch Haghe Film hebben kennis gedragen, dat er een uitsluitende licentie zou zijn Ik geloof wel, dat Hruska iets aan zijn zwager cadeau heeft willen doen. De enige stukken aan gedaagde c.s. bekend, waren de volmacht van 5 November 1932 en het exploit van Mr. Jongbloed d.d. 22 Juni 1938. Ik heb daaromtrent persoonlijk in (1939 informaties inge wonnen, toen de N.V. Cinetone het Hruska-patent wilde aankopen en Metro-Goldwyn-Mayer daarbij in feite slechts als trustee optrad in verband met de deviezenkwesties. Ik ben naar de Octrooiraad ge weest en heb daar geconstateerd, dat het octrooi op naam van Hruska stond, terwijl het exploit van Mr. Jongbloed kennelijk de bedoeling had de goede trouw van derden uit te schakelen. Ik ben toen naar Mr. Jongbloed gegaan en heb deze mijn verwondering te kennen gegeven, dat 15 maanden na de dagtekening nog geen stappen waren ondernomen om de aanspraken van Vilcsinszky c.s. op het Hruska-patent te doen gelden. Ik heb Mr. Jongbloed tevens verzocht mij titels te geven, waarop diens aanspraken zouden berusten. Mr. Jongbloed heeft mij toen de bewuste volmacht getoond. Ik kan daarin geen „schenking" zien., Ik kan mij voorstellen, dat Hruska de bedoeling had om Vilcsinszky de uitvinding te laten exploiteren, maar dat is iets anders dan een „schenking". Op het ogen blik, dat de volmacht tot stand werd gebracht, be stond er in Nederland nog geen Octrooi; dat is pas op 7 October 1937 verleend. Deze schenking van iets, dat nog niet bestaat, is derhalve een contradictio in terminis. Daarenboven staat aan het slot van de volmacht nog de beperking, dat zij voor z.g. smal- films niet geldt. Indien het Hruska's bedoeling ware geweest de patentrechten over te dragen, had Hruska aan Vilcsinszky moeten verzoeken hem een licentie voor smalfilms te geven. Bij het onderhoud met Mr. Jongbloed heb ik te kennen gegeven, dat, zo al bleek, dat er in 1932 iets gebeurd zou zijn, de overgang van rechten van Vilcsinszky op Mevr. Woudhuysen niet duidelijk is. Wat is er gebeurd in de vijf jaren tussen 1932 en 1937 en wat tussen 1937 en 1939, toen er gelegenheid was de patentaanspraken in te

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1948 | | pagina 30