VAN DEN NEDERLANDSCHEN BIOSCOOP-BOND
1
REDACTEUR: J. G. J. BOSMAN, AMSTERDAM
Midden in de moeilijkheden van deviezen- en
filmdistributiezorgen en van een belasting- en prij
zenpolitiek, die eer schijnt ingegeven door op
portuniteit dan door redelijkheid, herdenkt de
Nederlandsche Bioscoop-Bond zijn dertig-jarig
bestaan. Er zou alle aanleiding geweest zijn om
deze verjaardag luisterrijk te vieren nu het zilveren
jubileum moest worden vergeten omdat de Bond
toen was ondergedoken. Er waren plannen geop
perd tot een filmfestijn van formaat, in welks
kader de leden bovendien gelegenheid zouden heb
ben gehad hun aanhankelijkheid en eenheid te be
zegelen in een grote manifestatie. Het Hoofdbe
stuur heeft dit onder de gegeven omstandigheden
niet gewild; het heeft de viering beperkt tot de me
dewerking aan een tentoonstelling over de film in
Amsterdams Stedelijk Museum, en tot een een
voudige ontvangst in de brillante entourage van
de Suasso Stichting.
Deze verjaardag roept duizend en één herinne
ringen op; herinneringen aan het moeilijke begin,
aan zovele hoogtepunten uit de bewogen voor
oorlogse historie en aan al de wederwaardigheden,
waarmede de na-oorlogse herleving gepaard ging;
aan de respectabele reeks van namen, ook van hen
die van ons heen gingen, maar wier verdiensten
onverbrekelijk met opkomst en ontwikkeling der
organisatie verbonden zijn. Hoeveel aantrekke
lijks de herinnering ook moge hebben, zij wijkt
voor het heden in zijn harde realiteit. Oorlog en
bezetting hebben een breuk geslagen tussen ver
leden en heden. De maatschappelijke evolutie is
versneld en nieuwe sociale en economische normen
worden aan ons bestaan ten grondslag gelegd.
De na-oorlogse Bond heeft terug gegrepen naar
de voor-oorlogse structuur, heeft nochtans niet ge
aarzeld haar te meten met de eisen van het ogen
blik, haar aan te passen en haar geest in te bla
zen van een nieuwe tijd. Wanneer dan ook het
accent in deze organisatie, dat voorheen nagenoeg
uitsluitend in de economische belangensfeer lag,
thans mede valt op de openbare betekenis van
film en bioscoop als cultureel ontspanningselement,
dan betekent dit niet, dat het huidige organisato
rische bestel beter, ofwel zoals de ,,ci-devants"
onder ons graag beweren, slechter zou zijn dan
dat van voor de oorlog, maar het betekent alleen
maar dat het springlevend is, de eisen onderkent,
welke een nieuwe tijd en een nieuw publiek aan
film en bioscoop stellen, en middelen en wegen
zoekt dwars door vooroordelen heen, zowel in
eigen kring als daar buiten, om overeenkomstig
OFFICI EEL ORGAAN
VOLWASSEN