B10S-COPIE 10 IN het Februarinummer van het „Katholiek Filmrront", het officieel orgaan van de Katholieke Filmactie (K.F.A.), kapittelt „Cineos" onder bovenstaande rubriek het regeringsbeleid ten opzichte van de film in verband met de aan de gemeenten opgedrongen verhoging der vermakelijkheidsbelasting. „De regering heeft vastgesteld", ironiseert de schrijver, „dat de film geen volwaardige kunst is. Zij stemt aldus in met het koor van diegenen, die op grond van het overheersende percentage films, welke geen voorbeelden van een autonome kunst mogen worden genoemd, dit al jarenlang als slogan tegen de film propageren. Deze rubriek is niet de plaats voor een bijdrage over de aloude strijdvraag over het bestaan van een al of niet autonome filmkunst. Wij zijn er van overtuigd, dat er inderdaad een autonome filmkunst bestaat, al manifesteert zij zich niet elke week in elk bio scooptheater. Wij menen echter, dat de redene ring over de geringe kunstwaarde slechts een voorwendsel is van de regering om haar werke lijke motieven voor de belastingverhoging te camoufleren. Het komt ons voor, dat de 50 mil- lioen kaartjes, die tegenwoordig jaarlijks aan de kassa's van onze bioscooptheaters worden ver kocht, tezamen een reëler motief voor het mi nisteriële initiatief zijn. Tegenover dit getal kon het bagatel aan schouwburg- en concertbezoekers worden genegeerd met de voortgezette camou flage-redenering, dat het hier wél volwaardige lijke wijze wordt belast en zij vragen zich af welke vooruitzichten op verbetering er bestaan. Een verruiming van het Franse quota bij een eventuele herziening van het accoord Blum-Byrnes zal zeker enige verbetering kunnen brengen. Wil echter de Franse filmindustrie weer op de been komen en op dit punt zijn de bladen het zonder uitzondering eens dan moet de Staat de exploi tant en de producent een redelijke winstmarge laten, daar een film slechts geamortiseerd kan worden bij een economisch gezonde bioscoop exploitatie. Een gedeelte van de pers is tevens van mening, dat de Staat, behalve een zeer aan-' zienlijke verlichting van de belastingdruk tot plicht heeft een deel der door de bioscopen opgebrachte belastinggelden te besteden aan de restauratie van ten minste een deel der theaters. Het is tevens noodzakelijk, dat een effectieve controle der re cettes op een of andere wijze dient te worden verwezenlijkt. Zoals reeds werd opgemerkt, is het filmvraag- stuk uitgegroeid tot een object van politieke strijd. In de volksvertegenwoordiging zal het binnen- kunst betrof en dat in dit geval een verhoging van de belasting culturele belangen zou raken. Wij betwijteien dus, of de overwegingen in zake kunstwaarde de belangrijkste zijn; het lijkt ons eerder een kwestie van getal dan van arti stieke kwaliteit. Maar wij willen gaarne de uitge stippelde weg volgen om de consequentie daar van onder de loupe te nemen. Als wij in een kunstzinnige stemming om een toneelopvoering van „Arsenicum en oude kant" willen lachen, brullen en loeien, betalen wij twin tig procent belasting; als wij in een.wuftere, op amusement gerichte stemming zijn en de verfil ming van dit toneelstuk willen zien, dan eist de fiscus vijfenveertig of vijftig procent op. Wij ho pen, dat wij na deze escapades nog genoeg gevoel voor humor zullen overhouden om het onmis kenbare verschil tussen cultuur en louter amuse ment in deze ten volle te kunnen bevatten. Wij hopen maar wij vrezen, dat het tegendeel het geval zal zijn dat de belastingverhoging niet juist tot een verlaging van het peil der te ver tonen film zal leiden. Ergens zulten de bioscoop exploitanten toch de nadelen moeten compenseren. Als het niet mogelijk is in prijsverhoging, dan maar in verlaging van exploitatiekosten. Hoe het ook zij, in ieder geval zal de gewone man, die zich niet kan permitteren voor 2.a 5. naar de schouwburg of een concertzaal te gaan, het slachtoffer worden, materieel of cultureel. Dit lijkt mij een geschikt einde. Het spijt mij, dat ik toch niet aan die autonomie ben toege komen. Enfin, wat in het vat is kort het onderwerp zijn van heftige debatten. Wij hopen, dat het niet bij debatteren zal blijven en dat men de moed zal hebben de vinger op de wonde te leggen. Wij hopen dit zowel voor de Franse exploitant, die gaarne zijn programma zou willen verzorgen op een wijze welke aan redelijk te stellen eisen kan voldoen, als voor de producent, die tot nu toe met onverwoestbaar optimisme een ongelijke strijd heeft gestreden met een door haar onbekend zijn met deze materie ten opzichte van de film onver schillige Overheid; maar vooral hopen wij dit voor de Franse film zelf, die in Europa's culturele structuur niet kan worden gemist, opdat de ge schiedschrijvers van onze tijd over haar niet het zelfde zullen behoeven te vermelden wat Livius over Saguntum schreef; Deliberante senatu perit Saguntum, Terwijl de senaat beraadslaagt gaat Saguntum te gronde. En zegt deze Franse les onze Nederlandse volksvertegenwoordiging, die straks gaat delibe reren over het wetsontwerp Noodvoorziening Gemeentefinanciën en de vermakelijkheidsbelas ting, niet alles?

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1948 | | pagina 12