14 Wie ge-ft hem het recht om zó mijn krant te lezen? Uit Je film „WIE KIJKT ER OVER M//N SCHOUDER?" KoeIi. D. Steinbach en Th. van Eeckhoudt rekening te houden met de toestand van 's Rijks financiën en dit brengt mede, dat wij nog niet kunnen spreken van een definitieve regeling. Ik wil er echter op wijzen, dat er toch wel een voor uitgang zal komen, wanneer het wetsontwerp tor wet zal zijn verheven. Er zal wat meer armslag komen hier en daar, ook al moge het nog niet voldoende zijn. Ik wijs in verband hiermede op de vermakelijkheidsbelasting, die de gemeenten zelf kunnen regelen en waarvan de opbrengst aan haar zal blijven. Op het punt van de centralisatie, waarover heel wat te doen is geweest, zal de nieuwe wet soulaas en verbetering brengen. Eén van de punten is hierbij: Mogen de ge meenten bedragen gebruiken voor culturele uit gaven? Dit is één van die punten, waarop de ge meenten vrij zijn en waaromtrent men niet te ver wachten heeft centralisatie in die zin, dat er weer circulaires zullen komen om precies uit te maken welke percentages men mag aanwenden voor cul turele doeleinden; de gemeentebesturen zijn daar in vrij, al mag worden verondersteld, dat zij niet te grote sprongen zullen maken en de nodige voorzichtigheid in acht zullen nemen. Het toezicht van Gedeputeerde Staten is er om daarvoor te waken. Mijnheer de Voorzitter! Ik kom nu op de ver makelijkheidsbelasting. Men heeft mij nogal kwalijk genomen, dat ik in de Memorie van Antwoord het (natuurlijk zachte) verwijt aan de gemeentebesturen heb gemaakt, dat zij in dit opzicht niet diligent genoeg waren geweest. Het was niet mijn bedoeling hier inderdaad een zeer sterk verwijt te maken aan de gemeentebesturen. Ik heb alleen gemeend goed te doen met aan te tonen hoe het gekomen is, dat het min of meer onbevredi gend is, en daarom de aandrang van Overheidswege is gekomen om de vermakelijkheidsbelasting te verho gen. Dat zou namelijk niet gebeurd zijn, wanneer de gemeenten zelf na de bevrijding daaraan de nodige aandacht hadden besteed; dan was misschien deze gehele zaak (ik zeg het bijna fluisterend) aan de aan dacht van de Minister van Financiën ontgaan en was de zaak blijven doorlopen, zoals zij was. Nu was het zo, dat de Minister van Financiën, zeer te recht willende aanboren alle belastingbronnen, die er zijn, en niet van zins zijnde een be langrijk terrein braak te laten liggen, zijn aan dacht schonk aan de vermakelijkheidsbelasting, waaruit inderdaad veel meer te halen viel. De geachte afgevaardigde de heer Brandenburg heeft het afgekeurd, maar er is uit deze belasting veel meer te halen, zonder schade te doen aan grote belangen (Sic!) De Minister van Financiën is toen op de gedachte gekomen, er een Rijksbelas ting, een weeldebelasting van te maken. Het is voor mij een succes geweest ik moge het in alle bescheidenheid opmerken dat men de opbrengst van deze belasting heeft gereserveerd voor de gemeenten en het een gemeentebelasting is gebleven. Laat men nu met deze ontwikkeling van zaken tevreden zijn. Ik heb gemeend even laat ik niet zeggen: als een verwijt als de oorzaak van hoe het gelopen is er op te moeten wijzen, dat de gemeenten in dit opzicht niet vol doende diligent zijn geweest. Verder wil ik het niet onderstrepen; ernstiger heb ik het in het ge heel niet bedoeld. Nu wat betreft de vraag van de geachte afgevaardigde de heer Zegering "Hadders, of de gemeenten de hoge opbrengst van de vermakelijk heidsbelasting mogen besteden voor culturele doeleinden. Ik meen, dat ik deze vraag al beant woord heb. Dat mag inderdaad, behoudens het toezicht van Gedeputeerde Staten. De bijzondere uitkering, die de gemeenten krijgen, wordt vast gesteld zonder rekening te houden met deze op brengst. Dat is een zeer belangrijk voordeel voor de gemeenten, waarvan ik hoop, dat de gemeenten het zullen appreciëren. Deze entreeprijzen zijn niet juist. De gemiddelde netto-entree prijs is ongeveer 60 cent en zal na het ingrijpen van de Prijs- beheersing nog slechts ca. 54 a 55 cent bedragen. i'im

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1948 | | pagina 16