18
lijkheid meer nog dan elders een allesbeslissende
factor blijkt te zijn en de cultuurgoederen een zeer
belangrijke waarde vertegenwoordigen.
Adviserende taak van de Raad
„Waar liggen de grenzen, niet in het algemeen,
maar in concreto," zo vroeg de Minister de Raad,
„tussen de overheidsbemoeiing en het vrije doen
en laten van de burgers en de door hen gevormde
vrije verenigingen?
Hoe zal ik beoordelen wat kunst is, en welke
kunstenaars zullen derhalve door de Overheid
moeten worden gesteund?
Bij de beantwoording van deze vragen zal Uw
College mij bij voortduring van advies kunnen
dienen. Door Uw grote deskundigheid, Uwe rijke
ervaring en Uw grote toewijding voor de zaak van
de kunst bent U in staat en in de gelegenheid om
een bezonken oordeel te vormen en een wijze
oplossing te vinden in de talloze moeilijkheden die
zich ongetwijfeld zullen voordoen.
Uw bereidheid om zitting te nemen in de Raad
voor de Kunst is voor mij een waarborg, dat ik niet
te vergeefs een beroep op U zal doen, waarbij ik
er terloops Uw aandacht op vestig, dat een enkele
sectie door omstandigheden nog niet die volledig
heid bezit, die voor het goed verlopen der werk
zaamheden bevorderlijk moet worden geacht. Ik
stel mij voor, dat in onderling overleg binnen korte
tijd in deze lacune zal kunnen worden voorzien.
Het zal inmiddels aanbeveling verdienen, wan
neer U zich bij het uitbrengen der adviezen zult
laten leiden door enkele richtlijnen, waarin mijn
eigen inzicht in de taak van de Regering ten
aanzien van de kunst vorm heeft gekregen:
1. De Overheid onthoude zich overal waar het
particulier initiatief in voldoende mate aan
wezig is.
2 De Overheid ondersteune het particulier initia
tief overal waar het zelf niet over voldoende
krachten en middelen beschikt, indien dit initia
tief levenskrachtig en opbouwend is.
3. De Overheid drage aan het particuliere initia
tief over wat zij aanvankelijk zelf heeft ter
hand genomen en georganiseerd, indien en
voor zover dit particulier initiatief bereid en in
staat is, het werk van de Overheid over te
nemen en verder voort te zetten.
4. De Overheid bevordere de samenwerking tus
sen vrije verenigingen, hetzij in federatieve
vorm, hetzij in en door materiële organen.
5. Deze samenwerking omvatte:
a. onderling beraad en overleg inzake de cul-
- turele taak van individu en gemeenschap;
b. gemeenschappelijke uitvoering van die taak
waar dit mogelijk is en op voorwaarde, dat
de vrije verenigingen daarover zelfstandig
kunnen beslissen;
6. Iedere dwang zal de Overheid bij het bevor
deren van deze samenwerking dienen te ver
mijden. De weg der overreding is de enig
juiste.
Concrete vraagstukken
Er zijn tenslotte enkele practische vraagstukken,
die mijn grote belangstelling hebben en die ik U
gaarne reeds nu ter behandeling voorleg.
Doet U mij voorstellen toekomen, die mij van
dienst zullen zijn in mijn politiek tot een universele
activering en verdieping van het cultureel bewust
zijn en verantwoordelijkheidsgevoel der gemeen
schap. Het begrip, dat door het lelijke woord cul
tuurspreiding wordt aangeduid, zal in dit bestek
een belangrijke rol spelen. Hoe zal volgens Uw
mening, de jeugd ontvankelijk worden gemaakt
voor de schoonheid, welke maatregelen zult U
noodzakelijk achten om het onderwijs op dit gebied
een grotere opvoedende waarde te doen verkrij
gen?
Welke maatregelen acht U noodzakelijk om tot
bescherming van titel en beroep van de uitvoeren
de kunstenaars in het algemeen en van de toon-
kuns^enaars in het bijzonder te geraken?
Welke algemene richtlijnen zouden kunnen wor
den gegeven bij het verlenen van subsidies, zodat
deze worden ontdaan van hun dikwijls zo toe
vallige karakter? Waarbij ik U met name wijs op
de dringende noodzaak die in dit verband bestaat,
om tot de goede oplossing op het gebied der dra
matische kunst te geraken.
Welke mogelijkheden ziet ge om tot een waarlijk
nationale en cultureel verantwoorde Nederlandse
filmproductie te geraken?
Bij de beantwoording van deze vraagstukken
zal het belang van de kunst voorop moeten staan
en zullen de belangen der kunstenaars eerst op de
tweede plaats komen. Waar de Overheid de kun
stenaars steunt zal deze steun behalve als een
erkenning voor in vroegere dagen geleverde
waardevolle bijdragen voor de vaderlandse cultuur,
nimmer het karakter dienen te verkrijgen van een
ondersteuning. Steeds zal de helpende hand van
de Overheid moeten prikkelen tot productieve
werkzaamheid, hetzij in opdrachten, hetzij door
aankopen die in binnen- of buitenland tentoon
gesteld de belangstelling voor ons culturele leven
zullen opwekken of verdienen.
De taak die U op U hebt genomen is niet licht.
Uw blik zal zich immers niet alleen te richten
hebben op het nationale kunstleven als zodanig
maar ook het optreden van ons land in het Inter
nationale culturele leven zal Uw volle aandacht
vragen.
Ik moge eindigen met U allen oprecht dank te
zeggen voor Uw bereidheid om Uw gaven en Uw
tijd te stellen in dienst van de hoge en edele taak,
waarover ik enkele gedachten formuleerde.