Twintig jaar
20
OP Maandag 1 Maart 1.1. herdacht de
Centrale Commissie voor de Filmkeuring
de dag, dat zij twintig jaren geleden on
der de bekwame leiding van de heer D.
van Staveren, die thans nog het voor
zitterschap bekleedt, haar arbeid is aangevangen.
Door leden en genodigden werd dit heuglijke feit
gevierd met een speciale filmvoorstelling in een
Haags bioscooptheater en een gemeenschappelijke
lunch.
Het hoogtepunt van de herdenking vormde
evenwel de openbare algemene ledenvergadering
in de Rolzaal, bij welke gelegenheid de heer Van
Staveren een rede hield onder het motto „Twintig
jaar filmkeuring'', waarin hij een overzicht gaf van
het ontstaan en de werkzaamheid der Centrale
Commissie.
In zijn rede zeide de Voorzitter o.m., dat de
zegswijze, dat men de personen van de dingen
moet scheiden zijns inziens niet opgaat, omdat Tiet
nooit de dingen zijn, die iets doen, doch steeds de
personen. En dit geldt zeker voor alle culturele
arbeid, die een arbeid is van mensen voor mensen,
wat zeer in het bijzonder het geval is bij het werk
der Centrale Commissie ,dat berust op de inzich
ten, overtuigingen, opvattingen en waardeschat
tingen van haar leden en in de eerste plaats ten
doel heeft de bescherming van de Nederlandse
jeugd tegen voorstellingen, die volgens deze in
zichten en overtuigingen in geestelijk en zedelijk
opzicht nadelig zouden kunnen werken, terwijl de
Wet aan de Commissie, volgens de bewoordingen
van de Memorie van Toelichting op de Bioscoop
wet, tevens de taak oplegt ervoor te waken, dat
geen films aan het volwassen publiek worden ge
boden, die in strijd zouden komen met de openbare
orde of die de goede zeden zouden ondermijnen.
Zoals genoemde Memorie van Toelichting om
trent het laatstgenoemde deel van de taak der
Commissie vermeldt, wordt haar hiertoe een cri
terium in de hand gegeven, dat zij geheel naar
eigen inzicht zal kunnen hanteren. Wat in ieder
afzonderlijk geval in strijd is met de goede zeden
of de openbare orde, moet de Commissie naar ge
weten beslissen.
Inzicht en geweten van de Centrale Commissie
wil zeggen, het inzicht en het geweten van haar
leden. Het eigen inzicht en eigen geweten van
haar leden zijn haar toetsstenen en dat zijn wel
erg persoonlijke dingen, zodat van de persoonlijk
heid der leden voor een zeer groot deel het wel
slagen van de arbeid der Commissie afhankelijk is.
Dit weegt te sterker, waar bij de keuringen, waarbij
het vrijwel nooit gaat over materiële dingen, doch
in de regel over gevoelens en opvattingen, dus over
onmeetbare grootheden, de onderlinge toetsing en
beschouwing der inzichten, willen zij niet tot on
vruchtbaarheid gedoemd zijn, moeten kunnen plaats
vinden in een atmospheer van welwillendheid en
verdraagzaamheid. De leden hebben het recht en
de plicht hun eerlijke overtuiging niet te verbloe
men. Zo ergens, dan geldt voor deze Commissie,
dat de waarheid ontspringt uit de ,,Choc des
Opinions"; dwarsdrijverij en .,Rechthaberei" zou
den de keuringsarbeid volkomen onmogelijk ge
maakt hebben. In een land als Nederland, met zijn
zo gemengde bevolking wat inzichten en gevoelens
betreft, kan geen keuring het vertrouwen van de
Overheid en van de meerderheid der bevolking
verwerven, die aan de ene kant niet datgene weert
wat de innige overtuigingen en gevoelens van
grote volksgroepen sterk kan kwetsen en die ander
zijds niet weet te vinden een grootste gemene
deler (of misschien moet het hier zijn: een kleinste
gemene veelvoud) van de in ons land geldende
opvattingen en overtuigingen.
Dit is en blijft en kan niet anders zijn, dan een
werk van geven en nemen. Natuurlijk zijn er gren
zen en kunnen zich gevallen voordoen, waarbij een
lid moet zeggen: Tot mijn leedwezen kan ik U niet
volgen en moet ik mijn opinie handhaven. Indien
de medeleden, die het met deze opinie niet eens
kunnen zijn, inderdaad gevoelen, dat zo een vast
houdendheid niet voortkomt uit querulantisme of
eigengerechtigheid, doch uit een innige en oprechte
overtuiging, dan zullen zij het evenzeer betreuren
dat eenstemmigheid niet kon worden bereikt. Doch
zij zullen eerbied hebben voor de betoonde be
ginselvastheid en voor de stevige overtuiging en
er zal geen verstoring van de goede geest en van
de voor een vruchtbare samenwerking onmisbare
harmonie te constateren zijn.
Hoezeer de leden der Commissie een aangename
verstandhouding op prijs stellen, de welwillend
heid mag ook weer niet zó ver gaan, dat men een
van zijn overtuiging afwijkende beslissing helpt tot
stand komen, om een medelid te gerieven. De
leden mogen nooit uit het oog verliezen, dat zij de
belangen van het publiek en van de filmeigenaars
te hebben eerbiedigen en dat zij die niet mogen
schaden, om een ander een plezier te doen. Hun
plicht blijft het te allen tijde om volgens eigen
inzicht en geweten te spreken en te stemmen.
FILMKEURING