24
de Nijmeegse bioscopen van de firmanten van eiseres door
oorlogsgeweld zijn verwoest en dat deze firmanten dus voor
het afstaan van hun recht van voorkeur op het in exploitatie
nemen van een nieuwe bioscoop in Nijmegen een aandeel
in de recettes der nieuwe bioscoop toekomt;
OVERWEGENDE:
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1
van het Arbitrage-Bondsreglement van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden onderling met
uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen
aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat Arbi
trage-Reglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het
onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak
te doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn
voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder
landsche Bioscoop-Bond;
dat het geschil in hoofdzaak betrekking heeft op artikel
2 der tussen partijen in Januari 1946 aangegane overeen
komst, luidende: „De bijdrage aan de Stichting wordt een
vijfde verminderd telkens en zodra een der vijf bij de Stich
ting aangesloten bioscopen weer regelmatig films vertoont,
uitgezonderd indien films worden vertoond in het Aloysius
Gebouw en in het Canisius Theater;
dat het niet voor twijfel vatbaar is, dat deze vijf bij de
„Stichting" aangesloten bioscopen geen andere zijn dan
de vier door oorlogsgeweld verwoeste Nijmeegse bioscopen
Chicago Theater, City Theater, Luxor Theater en Olympia
Theater, alsmede de ten tijde van het afsluiten van het
contract ten behoeve van de Geallieerde Strijdkrachten ge
vorderde Concertgebouw Bioscoop;
dat het immers geen toeval kan zijn, dat in artikel 2 der
overeenkomst gesproken wordt van een der vijf bij de
Stichting aangesloten bioscopen en dat daarin niet wordt
gesproken over een der vier firmanten van eiseres (of een
der vier leden van de in de overeenkomst bedoelde
Stichting);
dat aan artikel 2 der overeenkomst geen andere uitleg
kan worden gegeven dan deze, dat de bijdrage van ge
daagde met één vijfde zou worden verminderd, telkens en
zodra ter vervanging van een der vier verwoeste bioscopen
een ongeveer gelijkwaardige nieuwe bioscoop in exploitatie
zou worden genomen, respectievelijk het buiten exploitatie
zijnde Concertgebouw „De Vereniging" weer als vroeger
als bioscoop zou worden geëxploiteerd, waarbij de nadruk
moet worden gelegd op de woorden van artikel 2
weer regelmatig films vertoont";
dat de op enkele dagen per week gedurende een kort
tijdsbestek in de Akkerlaan Bioscoop onregelmatig gegeven
filmvoorstellingen niet beschouwd kunnen worden als het
weer in bedrijf stellen van een der verwoeste bioscopen of
om het met de woorden van artikel 2 der overeenkomst
uit te drukken: als het weer regelmatig vertonen van films
door een der vijf bij de Stichting (eiseres) aangesloten
bioscopen, omdat ten eerste de Akkerlaan Bioscoop niet is
een der vijf verwoeste bioscopen, ten tweede de in de Akker-
laan Bioscoop gegeven voorstellingen het regelmatig ka
rakter der voorstellingen, zoals die in de voormalige Nij
meegse bioscopen werden gegeven misten en ten derde de
Akkerlaan Bioscoop niet beschouwd kan worden als een
nieuwe bioscoop die ongeveer gelijkwaardig is aan een
der verwoeste Nijmeegse bioscopen;
dat derhalve het verweer van gedaagde als zou op grond
van artikel 2 der overeenkomst haar bijdrage wegens de
in de Akkerlaan Bioscoop gegeven voorstellingen met een
vijfde moeten worden verminderd noch op de letter noch
op de geest van artikel 2 der overeenkomst steunt;
dat overigens in artikel 2 der overeenkomst een uitzon
dering is gemaakt voor de filmvoorstellingen in het Aloysius
Theater en in het Canisius Theater, die ten tijde van het
aangaan der overeenkomst door eiseres werden gegeven
en dat daarin gezien moet worden een erkenning van ge
daagde, dat door eiseres gedreven noodbioscopen geen in
vloed zouden hebben op de door gedaagde verschuldigde
bijdrage;
dat het overbrengen van de noodbioscoop, welke geves
tigd was in het Canisius Theater, naar de Akkerlaan Bio
scoop aan deze erkenning geen afbreuk doet, te minder waai
de omvang der noodexploitatie in laatstgenoemd gebouw
aanzienlijk hoger is geweest zulks ten voordele van ge
daagde dan die van het Canisius Theater;
dat ook om die reden voor een vermindering van ge-
daagdes aan eiseres verschuldigde bijdrage geen grond kan
worden gevonden in de door eiseres, ter vervanging van
de exploitatie van het Canisius Theater, tijdelijk in de Ak
kerlaan Bioscoop gegeven filmvoorstellingen;
dat derhalve eiseresses vordering, waarvan het bedrag
overigens niet door gedaagdes is bestreden, gegrond moet
worden geacht en gedaagde mitsdien moet worden veroor
deeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres
te betalen het gevorderd bedrag van f verminderd met
20%, dat is dus f alsmede in de geschilkosten, be
dragende f 25,
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR
BILLIJKHEID:
VEROORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk bewijs
van kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van
alsmede in de geschilkosten, bedragende 25.
Aldus gewezen te Amsterdam op
16 Februari 1948.
o
In zake:
P. VERMEER JrM eigenaar van het Filmverhuurkantoor
F.A.N. FILM, kantoor houdende aan de Ie Jan v. d. Hey-
denstraat 121c te Amsterdam-Z„ eiser en
FIRMA J. W. DE GROOT EN D. GRIMMELIK-
HUYSEN, exploiterende het Monopole Theater aan de
Hoogstraat te Schiedam, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, enz. enz.
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiser bij request d.d. 21 November 1947 een geschil
contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request
een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd
wordt als hier te zijn ingelast:
Dit request komt op het volgende neer:
Door eiser zijn aan gedaagde gezonden een tweetal con
tracten, gedateerd 12 Maart 1946 en 16 Juni 1946, naat
aanleiding van tussen partijen gevoerde besprekingen, welke
contracten door gedaagde niet werden getekend en gere
tourneerd, terwijl zij evenmin aan eiser kenbaar maakte, dat
zij het met de inhoud van deze contracten niet eens was.
In de zomer van 1947 zijn door partijen besprekingen
gevoerd over de afwikkeling der beide contracten, ten ge
volge waarvan eiser in een brief, gedateerd 14 Augustus,
aan gedaagde voorstelde voor de nog af te nemen films
f te betalen. Op 28 Augustus d+a,v. zijn partijen dien
aangaande tot definitieve overeenstemming gekomen, als
gevolg waarvan [gedaagde nog dezelfde dag een bedrag van
zijnde een oude schuld, overmaakte met vermelding
op het souche: „Volgens schrijven van 14 Augustus
Na de eerste vervaldatum, 1 September 1947, deelde ge
daagde aan eiser mede dat het betalen van de f be
treffende een oude schuld, plus nog eens een eerste beta
lingstermijn zo kort op elkaar bezwaarlijk was, maar dat