De heer Geuljans ziet te veel de exploitatie ter
plaatse. Zij heeft ongetwijfeld plaatselijk belang,
maar geen doorslaggevende betekenis voor de
import van een bepaalde film. Slechts een zeer
groot aantal vertoningen is in staat de aankoop
prijs van een film te amortiseren; eerst dan heeft
de importeur er belang bij het risico* van de aan
koopsom te nemen. Dit is met films in het alge
meen het geval en dit geldt zeer in het bijzonder
voor de uiterst moeilijke aankoop van films, die
meer om haar aesthetische en culturele betekenis,
dan om haar commerciële waarde naar ons land
komen. Zij hebben, dat heeft de ervaring geleerd,
niet alleen hier maar overal ter wereld de minste
kansen, niet omdat het hier hapert aan inzicht
van de betrokken ondernemers, want de film wordt
ten slotte door hen gemaakt en gebracht, maar
omdat de kring van consumenten beperkt is {in
een klein land als het onze wel zeer beperkt) en de
opvoeding van de consumenten in de richting de:
culturele waardering nog slechts aan het begin
staat. Het onderwerpelijke vraagstuk kan daarom
slechts landelijk worden bezien. De importeur zal
zich richten naar de amortisatiemogelijkheden. In
dien hij een behoorlijke kans loopt, dat een moeilijk
te exploiteren film nochtans zekere mogelijkheden
krijgt door belastingreductie, dan zal hij onder de
bestaande abnormale belastingdruk en de terug
gang van recettes het erop wagen, omdat de be
lastingreductie voor de exploitanten een stimulans
kan zijn de vertoning van een film, waarvan bij
voorbaat vast staat, dat de opbrengst twijfelachtig
zal zijn, te riskeren.
Ook voor de plaatselijke exploitant is zulk eet:
locale of regionale beoordeling uiterst bezwaarlijk.
Hij koopt immers maanden vooruit in. Hierbij zal
de wetenschap, dat de vertoning van een bepaalde
film voor reductie in aanmerking komt een stimu
lans zijn. Wanneer hij echter heeft af te wachten
of een plaatselijke instantie een bepaalde film al
dan niet voor reductie in aanmerking zal doen
komen, dan is hij te enen male niet in staat zijn
calculatie te maken. Deze factor immers speelt een
grote rol bij de grieven die men bijvoorbeeld heeft
tegen een plaatselijke nakeuring. Het brengen van
films is nu eenmaal een bedrijf en is niet-commer-
cieel onmogelijk, omdat de vervaardiging van films
en de exploitatie van het apparaat dat met de
verhuur en de vertoning van films gemoeid is,
kapitaalverslindend is.
In de toekomst zal de verhoogde vermakelijk-
heidsbelasting, die een enorme verzwaring van de
bedrij f slasten betekent, de culturele en aesthetisch
verantwoorde films voor ons land tot een uiterst
beperkt terrein terug brengen. Wanneer wij dan
ook), en mèt ons de heer Geuljans, aandringen op
een reductiemogelijkheid van vermakelijkheids-
belasting door culturele beoordeling, dan is dit naar
onze mening noch actieve cultuurpolitiek, noch de
culturele activiteitspolitiek, welke de heer Geuljans
voorstaat, maar eenvoudig een zich terugtrekken
op de laatste stellingen ter verdediging van het
betere filmwerk, dat door de na-oorlogse conjunc
tuur, door de ontwikkeling van de bedrij f sgenoten
op dit terrein en de activiteit van de betrokken
bedrijfsorganisatie kansen heeft gekregen
Wij hopen van harte, dat de heer Geuljans over
de door hem ontwikkelde bezwaren zal willen
heenstappen om via een centraal instituut, waarin
vertegenwoordigers van het culturele leven, van
de gemeente en de betrokken ondernemers, de
handen ineen slaan om, wat de belastingpolitiek
op het filmcultureel terrein dreigt te vernietigen,
te beschermen en in leven te houden. Wij zien
dan ook als enige mogelijkheid, dat de gemeente
besturen hun bevoegdheid om door een reductie
van vermakelijkheidsbelasting de vertoning van
cultureel verantwoorde films te stimuleren dele
geren aan zulk een centraal instituut. Zou men dit
nalaten, dan ontstaat een versnippering, die een
werkelijke bijdrage tot bevordering van het film-
culturele leven onmogelijk maakt. Hierbij spreekt
het vanzelf, dat de zedelijke maatstaven welke
bijv. door bepaalde nakeuringsorganen worden
aangelegd, ten volle gehandhaafd worden.
Intussen is in het nummer van ,,De Nederland
se Gemeente" van 16 April door de heer F.
Verstegen een artikel geschreven over hetzelfde
onderwerp, dat niet alleen van weinig begrip ge
tuigt voor de film en de filmcultuur, maar even
eens gespeend is van enige kennis omtrent de
ontwikkeling, welke zich op het filmcultureel terrein
voordoet. Wij hopen hierop in een volgend orgaan
nader terug te komen.