11
percentage, waarvan de Ministers in Januari nog
zeiden, dat zij het niet juist zouden achten dit
geheel los te laten. Ik vertrouw, Mijnheer de
Voorzitter, dat de Regering er aan zal mede
werken, dat de gemeentelijke verordeningen, die
onder de indruk van de circulaire van 17 Januari
tot stand zijn gekomen en waarbij noodgedwon
gen het tarief der vermakelijkheidsbelasting ho
ger is gesteld dan 35 pet, voor bioscopen en 20 pet
voor andere vermakelijkheden, desgewenst door
nieuwe worden vervangen.
Gaarne ontving ik van de Regeringstafel nog
enige mededeling, dat mijn visie op de gewijzigde
koers juist is, zodat de gemeentebesturen kunnen
handelen. Overigens zou ik het op prijs stellen,
indien de Minister het percentage van 35 niet
als een absoluut maximum zou willen beschouwen,
doch zou kunnen toelaten, dat voor films van
Nederlandse productie en culturele films een la
ger percentage zou mogen worden bepaald/'
De heer Verkerk zeide zich om drie redenen
over dit wetsontwerp te verheugen. „Allereerst
om de ernstige poging, welke hier wordt gedaan
om enige ordening aan te brengen in de na-oor-
logse chaos der gemeentefinanciën; in de tweede
plaats om de tijdelijkheid van de regeling en in
de derde plaats om de noodzakelijke bezinning
op de verhouding Rijk-gemeente, nu zo veelvul
dig een beroep op 's lands financiën wordt ge
daan tegenover verder gaande gemeentelijke ver
langens.
Door de schier algemeen geworden financiële
nood der gemeenten en de werking der noodlij-
dendheidsvoorwaarden ontviel niet slechts de
grondslag aan elke gemeentelijke autonomie, maar
dreigde ook elke zelfwerkzaamheid van bestuur
en bestuurde teloor te gaan. Noch Rijks-, noch
provinciale organen bleken in staat met tijdro
vende en ingrijpende controle het gemeentelijk
leven te kanaliseren.
Het Rijk inventariseert de bestaande tekorten
zonder vroeger beleid te testen en voorkomt het
ontstaan van een nieuwe wanorde door een vrij
sterke fixatie der uitkering.
De Regering stelt binnen het afgedamde ter
rein slechts één voorwaarde voor haar hulpver
lening: het opvoeren der belastingen tot een be
paalde hoogte: „als gij niet zelf doet, wat gij
kunt, vloeit de u toegekende uitkering door mid
del van het fonds „Draagt Elkanders Lasten"
terug naar wie armer is dan gij."
Zij trekt de Marshall-gedachte door in het op
eigen verantwoordelijkheid loslaten der gemeente
na de toekenning van de herstelfactor.
Ik ben echter bevreesd, dat die herstelfactor
iets te veel te verwerken zal krijgen.
Over de twee belastingen, welke het meeste
stof deden opwaaien, de straatbelasting en de
vermakelijkheidsbelasting, zou ik willen vragen of
de Regering niet bereid is iets verder te gaan
dan zij na de circulairewetgeving reeds te gemoet
kwam.
Zou de Regering bereid zijn alleen in zeer
uitzonderlijke gevallen te staan op invoering van
nog niet geheven of verhoging van reeds be
staande straatbelasting? Individueel is het nu
reeds moaelijk. Ik vraag dit met name van de
kleine en allerkleinste gemeenten.
Kunnen de gemeenten nu zonder enig bezwaar
de vroegtijdig ingevoerde vermakelijkheidsbe
lasting verlagen?"
De heer Tuin, sprekende over de kortingsre
geling, verklaarde o.m. „Mijnheer de Voorzitter!
Ik wilde in dit verbandmij nog wel aansluiten
bij wat de heer Sweens heeft gezegd ten aanzien
van de vermakelijkheidsbelasting en met name
aan de Minister vragen of het met het oog spe
ciaal op het mogelijk maken van een filmindustrie
en het vertonen van Nederlandse films niet mo
gelijk is om in deze van de bioscopen geëiste be
lasting een groter en duidelijker onderscheid te
maken ten aanzien van de buitenlandlse films in
het algemeen en de Nederlandse films* omdat
daarmede naar ik meen een cultureel belang zou
kunnen worden gediend/'
Bij de voortgezette behandeling van het wets
ontwerp tijdens de zitting van Dinsdag 15 Juni
gaf de heer Bierema betreffende de korting op
de uitkeringen, die zal plaats vinden volgens ar
tikel 6 (oud 5), wanneer de belastingcapaciteit
door de gemeente niet ten volle wordt benut, te
kennen:
„Ik geloof, dat dit stelsel de zuinigheid niet in
de hand zal werken. Wanneer men weet, dat
men, al is het niet ten volle, zoals de commissie-
Oud aanvankelijk voorstelde, maar dan toch voor
de helft wordt gestraft, wanneer men de belas
tingcapaciteit niet ten volle opvoert, zal men zich
daardoor gemakkelijk laten leiden in deze richting,
dat men uitgaven doet, ook wanneer die niet
strikt noodzakelijk zijn, In de tweede plaats wijs
ik er op, dat vooral in kleine gemeenten de in
woners dikwijls verplicht zijn, betalingen te doen
in de vorm van polderlasten en waterschapslas-
ten, die op een bepaalde groep van de belasting
betalers drukken, waardoor men in alle redelijk
heid er toe kan worden gebracht, sommige belas
tingen niet tot het uiterste op te voeren. Ik denk
aan opcenten op de grondbelasting, aan straat
belasting en dergelijke. Dan is het toch redelijk,
dat men sommige groepen van de bevolking wat
wil ontzien, opdat zij niet tweemaal zullen worden
getroffen. Wanneer men dat wil doen, wordt
men daarvoor in de vorm van die korting gestraft.
Dat komt mij toch redelijk voor. Ik zou er de