I Is dat nodig 1 19 D D D ting voor de gebouwde en voor de ongebouwde eigendommen; b. opcenten op de hoofdsom der personele be lasting; c. de ten bate van de gemeente komende on dernemingsbelasting; d. de bijzondere belastingen wegens gebouw de en ongebouwde eigendommen en van bouw terreinen, bedoeld in de artikelen 279, 280 en 281 van de gemeentewet; e. de belasting op de honden; f. de belasting op toneelvertoningen en andere vermakelijkheden; g. de belasting op verzekering tegen brand schade als bedoeld in artikel 277 onder 1 van de gemeentewet; h. de logeergastenbelasting, als bedoeld in ar tikel 277 onde n van de gemeentewet; i. de belasting op openbare aankondigingen, als bedoeld in artikel 277 onder n van de gemeen tewet; j. de woonforensenbelasting, als bedoeld in artikel 288 van de gemeentewet. 3. Voor elke gemeente wordt, voor elk der jaren 1948, 1949 en 1950 afzonderlijk, vastgesteld, welke opbrengst vermoedelijk verkregen zou zijn, indien de in het vorige lid bedoelde belastingen geheven zouden zijn volgens bij algemene maat regel van bestuur aan te geven tarieven. 4. Indien de totale opbrengst, bedoeld in het tweede lid, lager is dan die, berekend volgens het vorige lid, wordt het verschil uitgedrukt in een percentage van laatstbedoelde opbrengst. 5. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven ter uitvoering van dit ar tikel." werd door de heer IJsselmuiden v.m. opgemerkt: Mijnheer de Voorzitter! Bij de algemene be schouwingen had ik geen gelegenheid meer uit voerig op het voorgestelde in artikel 6 van dit wetsontwerp in te gaan. Één van de argumenten, waarop de Regering doorvoering van dit artikel heeft gebaseerd, is. dat in deze tijd de regel mag worden gesteld, dat de belastingcapaciteit van de gemeenten volledig moet worden benut. Als dit het uitgangspunt is, wil ik toch wel de vraag stellen: Wat heeft de Regering daarmede uit te staan? Als het werkelijk een belastingcapaciteit van de gemeenten is, dan is het toch niet zonder bedenking, dat de Regering zich van iets, dat haar recht niet is, meester maakt. Door voor zich het recht op te eisen te bepalen, dat de belastingcapaciteit ten volle gebruikt kan worden, is dit in principe niet meer een gemeente lijke belastingcapaciteit, maar gemaakt tot een be lasting, welke door het Rijk wordt opgelegd. Daar- Onlangs werd in het gebouw van Kunsten en We- tenschappen te 's-Gravenhage een stomme werkcopie 1 vertoond van een Nederlandse speelfilm ter lengte 1 van niet minder dan 3200 meter, welke was vervaar- digd door een groep amateurs, die noch met het Nederlandse filmproductiebedrijf, noch met de Be^ roepsvereniging van Nederlandse Cineasten in enige relatie staat. De vertoning van deze werkcopie, welke werd op- 1 geluisterd door de Haarlemse Orkest Vereniging met medewerking van Hélène Ludolph en een jongenskoor, I gaf een der meest vooraanstaande Nederlandse film- critici aanleiding tot de verzuchting: ,,Hier is weer 1 eens een bedrag, dat men rustig op anderhalve ton kan schatten, verloren gegaan aan een onderneming, die de filmliefhebber met doffe wanhoop vervult". Wij zullen dit in het midden laten. Zelfs de meest vakbekwame cineasten bezitten vaak voldoende be- scheidenheid om niet te pretenderen, dat elk werkstuk, 1 dat uit hun handen komt, een kunstwerk is. En, theo- retisch gesproken, blijft natuurlijk de mogelijkheid niet uitgesloten, dat een eersteling van eèn amateur zelfs al geeft hij toe nooit een film gemaakt te hebben - 1 al dadelijk een kunstwerk is. Evenwel verhelen wij ons niet, dat dit een ieder, die ook maar enigszins met 1 de huidige filmvervaardiging vertrouwd is, hoogst on waarschijnlijk zal voorkomen; te meer daar uit de geschiedenis der filmkunst blijkt, dat zelfs de beroemd- I ste filmkunstenaars zich heel wat inspanning en studie I hebben moeten getroosten en soms heel wat teleur stellingen hebben moeten ondervinden, voordat zij in staat waren een eerste bewijs van hun kunstenaarschap te leveren. Hoe het ook zij, wij zullen het aan de officiële critiek overlaten om uit te maken óf men hier te doen heeft met een specimen van verfijnde film kunst of met enige kilometers amateurfilm. Wat ons echter pijnlijk verbaasd heeft, is de mede- I deling in het programma, dat de na-synchronisatie van deze film in de Denham Studio's in Engeland zal geschieden, met medewerking van het Londen's Synv phonie Orkest. „Technische overwegingen waren hier bij doorslaggevend", staat er letterlijk bij vermeld. Wij hebben onze ogen uitgewreven toen wij dit lazen en ons afgevraagd of een dergelijke canard zo maar wordt geslikt. Zijn er dan in Nederland geen goede orkesten? Zijn de Nederlandse filmfabrieken 1 soms niet in staat iedere na-synchronisatie met de 1 uiterste perfectie te verzorgen? Weet men wel, dat men op het ogenblik in Nederland beschikt over de modernste Amerikaanse geluids-apparaturen, waarop nog geen enkele Britse studio zich kan beroemen? Dat iedere opname, zelfs van de grootste orkesten, in de bestaande Nederlandse studio's kan geschieden? Dat het buitenland vol lof is over de na-synchronisatie van films als ,,Roosevelt Story" en „Het proces Neu- 1 renberg"? Dat Walt Disney al zijn grote films als „Pinocchio", „Bambi", „Saludos Amigos" enz. in Ne- derland laat na-synchroniseren, wat vroeger uitsluitend in de Verenigde Staten zelf gebeurde? Dat de buiten- 1 landse producenten er steeds meer en meer toe over- gaan orders tot na-synchronisatie bij Nederlandse film- fabrieken te plaatsen? Wij vertrouwen, dat de Overheid niet zal toestaan, dat ruim drie duizend Engelse ponden van onze toch al zo schaarse deviezen worden besteed aan een I opdracht, die in ons land naar behoren kan worden 1 uitgevoerd. iiiimiiiiiiiiiin niiiiiiimtuimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiNiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiii! iiiiiiiiiiiimiiiiiiiHiiiiiniiiniiiiMMiiiiiiiimNiiiiitiWHmHimiiiiiiiiHiiiriiiiiiiiiiMiituiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1948 | | pagina 21