NEDERLANDSE FILMS THEORIE EN PRACTIJK r J 23 De voorzitter van de Culturele Adviescommissie van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, de heer A. van Domburg, wijdt een korte bespreking aan enkele Nederlandse documentaires, welke onlangs aan de Commissie ter beoordeling werden ver toond. BIJ de beoordeling van de films, die de Culturele Adviescommissie worden toe gezonden, kan men rekening houden met tal van overwegingen, als daar is de vraag, in hoeverre een film voldoet aan de bedoelingen van de opdrachtgever of aan de vermoedelijke verwachtingen van het publiek en in hoeverre de omstandigheden van invloed zijn geweest op de makelij van de films. De belangrijk ste overweging echter is en blijft de vraag, in hoe verre een film voldoet aan de eisen der cinemato grafie en in hoeverre zij een manifestatie kan ge noemd worden van het talent van de maker. Het is algemeen bekend, dat de omstandigheden onze Nederlandse filmers niet' gunstig gezind zijn. Men kan het hun films aanzien, zoals dat ook het geval is bij de Italiaanse en de Zwitserse films, die stuk voor stuk duidelijk aantonen, met welke on volmaakte middelen de filmers uit die landen heb ben moeten werken. Nochtans kan men zeggen, dat de beste Italianen en Zwitsers er in geslaagd zijn, de gebrekkige outillage te maken tot wat ik zou willen noemen: een van de charmes van hun films. Het bloed kruipt, waar het niet gaan kan en wie de Zwitsere film Achter de wolkenof de Italiaanse film ,,Paisa" aanschouwt, zal gemakke lijk kunnen ontdekken, dat de technische tekort komingen in deze films door de eerlijke bewogen heid der makers overwonnen werden, ook al bleef het tekort zichtbaar, waar het niet meer voelbaar is. Ik signaleer dit verschijnsel om duidelijk te ma ken, dat onze Nederlandse filmers werken onder omstandigheden, die even teleurstellend, zo niet erger zijn dan de voorwaarden, waaronder hun collega's uit die andere landen werken. Dit is een graadverschil: in beginsel staan zij voor dezelfde moeilijkheden. In beide gevallen moet de beoorde laar aan het resultaat de oorsprong kunnen her kennen, de potenties van de maker kunnen bepalen. Een beroep op de omstandigheden dient men dus in beginsel te verwerpen en kan men slechts per accidens aanvaarden, zonder evenwel te erkennen, dat de omstandigheden essentieel zouden zijn. Dit alles impliceert, dat de eerlijkste beoordeling van een film dient uit te gaan en slechts kan uit gaan van de normen. Hierover kan men slechts van opvatting verschillen, zolang men met een beroep op de subjectieve interpretatie van de nor men, of de verwerping van die normen zou willen aantonen, dat ook de-man die faalde, het grootste gelijk van de wereld heeft. Dit zou echter lijden tot simplismen en, wat erger is, tot sophismen. Het moge waar zijn, dat in artistieke zaken het verstand en de dialectiek niet het allerlaatste woord spre ken, het is anderzijds evenzeer waar, dat men de taak van de forma formans niet bepalen kan zonder de gewetensvolle dialectiek. Wij zijn dus wel ge dwongen het .met elkaar eens te worden over de waarde van de filmbeginselen. Welnu: indien de film geroepen is de functie van een kunst, dus van een geïnspireerde vormgevende uiting te vervullen, dan mag zij alles zijn behalve een gefotografeerd verschijnsel, een reproduceren-, de factor, die geenszins in de categorie der aesthe- tica gewaardeerd kan worden. Dat een film een op eenvolging is van fotografische voorstellingen, spreekt vanzelf, maar dat zij daaraan genoeg zou hebben, is een misverstand. Slechts die opeenvol ging van voorstellingen, die door de gemoedsbewe ging wordt gewild, kan een creatieve opeenvolging zijn en dan alleen nog, wanneer die voorstellingen elkaar bepalen, zoals klanken en klankgroepen dit doen in een muzikale compositie. Dit muzikale karakter van de filmkunst wordt herhaaldelijk mis kend. Men volstaat doorgaans met een reeks opna men, die trachten stuk voor stuk de objecten in hun naturalistische gestalte te observeren, waardoor de reproductie eens te meer de plaats van de creatie gaat innemen. Het is niet voldoende een aantal fato's te verzamelen, doch het is zaak iedere foto iets méér te doen zijn dan een foto: n.1. een gede formeerde voorstelling, die een object subjectief voorstelt, in zoverre dit object gezien is als voor- bereider tot de volgende objecten. Slechts op deze wijze -door de objectieve toepassing van de zo genaamde objectieve camera dus kan de film maker een beweging creëren, waardoor hij ontsnapt aan de weergave van een bestaande beweging. De /f/mbeweging noemen sommigen de beweging op het doek, alsof de uitvinding der bewegende foto grafie de ware bakermat van de filmkunst zou zijn. Niets is minder waar dan dat: de filmkunst vond weliswaar haar toevallig vertrekpunt in die uitvin-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1948 | | pagina 25