m 24 Woningperikelen J Uit de film: NEDERLANDS IN ZEVEN LESSEN" van Josepnson en van der Linden. ding, maar het artistiek karakter ontleende zij aan de niet-bestaande, maar aan de gemaakte bewe ging, die door de beeldwisseling wordt volbracht en aangevuld door de subjectieve maar bewuste camerabeweging. Dit is waar en dit zal waar blij ven, onverschillig of men slechts met beelden com poneert dan wel met beelden èn geluiden èn kleu ren. Deze elementen zijn er slechts als factoren der-compositie, maar factoren met verbijsterende mogelijkheden. Al deze factoren echter moeten volstrekt uit de naturalistische sfeer worden ge trokken, willen zij creatief werkzaam kunnen zijn, dat wil zeggen: willen zij de maker in staat stellen met middelen, aan geen andere kunst ontleend, ge stalte te geven aan wat er in de filmkunstenaar om gaat. Evengoed als het wezen der architectuur vol gens een eeuwenoud en wijs gezegde van Lao Tse niet gelegen is in de muren van een gebouw, hoe schoon die ook kunnen zijn, doch in de lucht tussen die muren, even zo is het wezen van de filmkunst niet gelegen in de beelden, die wij waarnemen, maar in de ruimte tussen die beelden: daar dus, waar de werkelijke filmbeweging ontstaat door de compositaire werkzaamheid van de kunstenaar. Tot dusver zijn het ontegenzeggelijk bovenge noemde factoren, die de beginselen van de film kunst uitmaken. Zij zijn nog lang niet uitgeput; iedere geslaagde film is nog slechts een gedeelte lijke bevestiging van genoemde stellingen; we staan nog aan een begin, en iemand, die dit ontkent, kan met evenveel gemak de biologische wetten, die het dierlijke leven beheersen, prijsgeven, hetgeen die wetten niet beletten zal te blijven bestaan. Deze summiere samenvatting leek mij noodza- keiijk ter inleiding van een korte be spreking der volgende films: „Tour- nooi" van H. van der Horst, Boven in de kerselaar van A. Brosens, Dragers van het gulden vlies" van H. van der Horst, ,,Het land der Hoedo's" van J. H. Zindier en „Do- denfeest bij de Toradja's" van J. v. d. Kolk. In de eerstgenoemde film heeft Van der Horst ongetwijfeld een interessant onderwerp gekozen, dat mogelijkheden biedt, doch de film bepaalt zich voornamelijk tot het laten zien van situaties, zonder dat deze situaties meer dan natura listische betekenis krijgen, laat staan, dat zij als compositie-elemen ten zijn gebruikt, waardoor zij door hun muzikaal verband boven hun nuchtere betekenis uitstijgen. Wat is het geluid hier anders dan een willekeurige muzikale begeleiding, die geen enkel dwingende verwantschap heeft met de gang der beelden en aangevuld wordt door of samengaat met een gesproken tekst, die ons vertelt, wat de beeldenstroom niet verzuimt te zeggen? Voor Dragers van het gulden vlies" geldt hetzelfde met dit verschil, dat hier en daar het drama" inderdaad emaneert uit de opeenvolging der beel den. Te vaak echter wordt ook hier te zeer ge acht op de didactiek, die duidelijk wil zijn en te weinig op de lyriek, die bezielen wil. De verbin ding van beeld en geluid is ook hier een wille keurig samengaan inplaats van een geïnspireerd contrapunctisch spel. Wij leren wel iets uit deze film omtrent schapenfokkerij en schapenhandel, maar wij ondergaan geen emotie om wat wij te zien krijgen. In Brosens' film Boven in de kerselaar" echter is iets voelbaar van de middagstilte, als de pluk kers hun siësta nemen en de zwijgzame natuur haar kans krijgt, in welke stilte het geluid der ratels een bijzondere zij het wat luidruchtige bete kenis krijgt. Voorts weet Brosens zuinig om te gaan met het détail, veeleer zijn sterkte zoekend in een logisch en dramatisch verband dezer détails dan in een overduidelijke en dus vervelende lang zaamheid en nadrukkelijkheid, die onze Neder landse films vaak kenmerken. De beide laatstgenoemde films van Zindier en v. d. Kolk lijden daarentegen weer aan een traag heid, die het gevolg is van het fotograferen van bestaande toestanden. De ene opname volgt op de andere, zonder dat de maker ingrijpt in de gang van zaken, die de zijne moest zijn en die hij laat, zoals hij hem aantrof. Hoogstens kan men zeggen, dat hij zijn taf reien iets korter maakt dan de wer kelijkheid biedt, maar vrijwel nergens, dat hij de

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1948 | | pagina 26