IN DE TWEEDE KAMER WETSONTWERP TOT WIJZIGING BIOSCOOPWET 7 AN de Tweede Kamer der Staten-Gene- raal is ter overweging voorgelegd on derstaand ontwerp van wet tot wijziging en aanvulling van enige artikelen van de Bioscoopwet: Wij Wilhelmina, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, teneinde het toezicht op het vertonen van films te verscherpen, noodzakelijk is, enige artike len van de Bioscoop wet te wijzigen en aan te vullen; Zo is het, dat Wij, de Raad van State ge hoord, en met gemeen overleg der Staten- Generaal, hebben goedgevonden en ver staan, gelijk Wij goed vinden en verstaan bij deze: Artikel I. In de Bioscoopwet worden de volgende wijzi gingen en aanvullingen aangebracht: A. In artikel 16, eerste lid, wordt in plaats van ,,In het openbaar" gelezen: ,,in het openbaar dan wel in tegenwoordigheid van meer dan vijf en twintig personen", terwijl voor de punt wordt ingelast: ,,en de toelating niet krachtens artikel 16a is geschorst". Aan dit artikel wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende: ,,5. Van het verbod, bedoeld in het eerste lid, kan de Burgemeester ontheffing verlenen, voor zover betreft vertoningen, welke niet in het open baar plaats vinden. De ontheffing kan ten be hoeve van bepaalde personen of lichamen worden verleend voor alle vertoningen, welke met inacht neming van de daaraan te verbinden voorwaar den onder hun verantwoordelijkheid plaats vin den. Tegen weigering van een ontheffing, zomede tegen een of meer aan een ontheffing verbonden voorwaarden, kan de belanghebbende bij Onze met de uitvoering van deze wet belaste Minister binnen dertig dagen na de verzending van de beslissing in beroep komen." B. Na artikel 16 wofdt een nieuw artikel inge voegd, luidende: Artikel 16a. 1. De centrale commissie kan bepalen, dat een toegelaten film opnieuw zal worden onderworpen aan een keuring, wanneer na de toelating feiten bekend worden of omstandigheden zich voordoen van die aard, dat er naar haar oordeel gegronde aanleiding is om de mogelijkheid aan te nemen, dat, zo zij ten tijde der toelating bekend waren geweest, onderscheidenlijk zich hadden voorge daan, tot niet toelating van de film, tot toelating onder voorwaarden of beperkingen, dan wel onder andere voorwaarden of gewijzigde beperkingen zou zijn besloten. 2. In dringende gevallen kan de voorzitter van de centrale commissie, indien het voornemen be staat gebruik te maken van de in het vorig lid bedoelde bevoegdheid, de toelating van een film terstond te schor sen. C. In artikel 17, eerste lid, wordt in plaats van ,,de voor stelling" gelezen: ,,een openbare filmvoorstel- ling D. Artikel 19 wordt gelezen als volgt: .Indien van de vertoning ener door de centrale commissie toegelaten film stoornis van de open bare orde is te duchten, is de Burgemeester be voegd te verbieden, dat zulk een film in het open baar dan wel in tegenwoordigheid van meer dan vijf en twintig personen wordt vertoond." E. Na het eerste lid van artikel 23 wordt een lid ingevoegd, luidende: ,,2. Met hechtenis van ten hoogste zes maan den of geldboete van ten hoogste tweeduizend gulden wordt gestraft hij die een film vertoont of doet vertonen in strijd met een verbod, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, of in artikel 19." Het tweede lid van dit artikel wordt genum merd: 3; in de aanhef van dit lid worden de woor den Indien de overtreding wordt" gelezen: In dien een der overtredingen, bedoeld in de voor gaande leden, wordt". F. Na artikel 23 wordt een nieuw artikel inge voegd, luidende: „Artikel 23a. In de gevallen, bedoeld in artikel 23, tweede lid, kunnen de voorwerpen, waarmede de over treding is gepleegd, worden verbeurd verklaard, ook indien zij de veroordeelde niet toebehoren." A

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1948 | | pagina 9