NIET1GHEIDSPROCEDURE
Een rechterlijke beslissing van principiële betekenis
19
DE Rechtbank te 's-Gravenhage heeft op
24 Juni j.1. een vonnis gewezen, dat voor
onze organisatie van principiële betekenis
is. In deze uitspraak stelde de Recht
bank namelijk vast, dat het de leden van
de Nederlandsche Bioscoop-Bond niet is toegestaan
bij onderlinge overeenkomst van de in de Statuten
voorgeschreven Bondsarbitrage af te wijken door
een geschil bij de gewone burgerlijke rechter aan te
brengen. De Rechtbank was van mening, dat zulk
een wijziging of afwijking van het in de Statuten
bepaalde in de Statuten zelf zou moeten worden
geregeld en dat zulk een eigenmachtig afwijken
overigens op zichzelf al aantast de souvereiniteit
in eigen kring, tot schade van het aanzien van de
Bond bij zijn leden.
Het geschil, dat de directe aanleiding geworden
is tot deze uiterst belangrijke uitspraak, werd bij
request van 20 October 1947 door de N.V. Ideaal
Film Laboratorium te 's-Gravenhage bij de Com
missie van Geschillen aanhangig gemaakt tegen de
N.V. Haghe Film, aldaar, en werd door de Tweede
Kamer der Commissie op 8 December d.a.v. ten
gunste van eiseres beslist. (Orgaan no. 146).
Door de N.V. Haghe Film werd op 20 Decem
ber 1947 beroep aangetekend tegen deze uitspraak,
doch de Tweede Kamer van de Raad van Beroep
van de Nederlandsche Bioscoop-Bond verwierp dit
beroep op 19 April 1948 en bevestigde het vonnis
van de Commissie van Geschillen .(Orgaan
no. 149).
Vervolgens vorderde de N.V. Haghe Film voor
de Arrondissements-rechtbank te 's-Gravenhage
nietigverklaring van deze arbitrale uitspraken, maar
deze vordering werd haar bij vonnis dd. 24 Juni
ontzegd.
Ter oriëntering laten wij hier de rechtsover
wegingen en de uitsprak van de Rechtbank volgen:
IN RECHTE:
Overwegende, dat eiseres vordert nietig en van
onwaarde te verklaren zomede voor haar niet-ver-
bindend te verklaren, althans te vernietigen de arbi
trale uitspraken respectievelijk op 8 December 1947
en 19 April 1948 door de Commissie van Geschil
len (Tweede Kamer) en de Raad van Beroep
(Tweede Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond op vordering van gedaagde gedaan, zulks op
grond dat de genoemde arbitrale instanties niet
bevoegd zouden zijn geweest tot het geven van
een uitspraak, daar op of omstreeks 3 Juni 1947
tussen partijen was overeengekomen, dat het te
beslechten geschil zou worden beslist door de ge
wone burgerlijke rechter in casu de Arrondisse-
ments-Rechtbank te 's-Gravenhage;
Overwegende, dat gelijk tussen partijen vast
staat en ook dit de aangevallen arbitrale uitspraken,
welke zijn overgelegd, blijkt,, de Statuten van de
Ned. Bioscoop-Bond, waarvan beide partijen lid
zijn, in artikel 32 voorzover hier van belang, be
palen:
,,Bij reglement zal worden bepaald dat en op
welke wijze met uitsluiting van de burgerlijke
rechter aan arbitrage door een oneven aantal on
partijdige scheidslieden zullen onderworpen zijn
geschillen:
a. tussen leden van de Bond onderling;
b. enz.".
terwijl artikel 1 van het Arbitrage Bondsregle
ment luidt:
,,A. Met uitsluiting van de Burgerlijke Rechter
zijn aan de Bondsarbitrage onderworpen alle ge
schillen:
a. Tussen leden van de Bond onderling;
b. enz.
zodra een geschil, als bedoeld sub. a, b of c door
één der daarbij betrokken partijen bij de „Commis
sie van Geschillen" wordt aanhangig gemaakt,
daarin nog niet een in kracht van gewijsde gegane
beslissing is gegeven door de gewone rechter, en
het geschil niet volgens Bonds-Bedrijfsreglement
valt onder de rechtsbevoegdheid van enig bij dus
danig reglement aangewezen college.
B. Een geschil wordt geacht ook dan aanwezig
te zijn, indien het slechts door één van beide par
tijen als zodanig wordt beschouwd, onverminderd
de bevoegdheid der scheidsgerechten, om zich on
bevoegd te verklaren.";
en artikel 2:
,,De Bondsarbitrage heeft twee instantiën, te
weten de eerste instantie, waarvoor is aangewezen
de „Commissie van Geschillen" en de tweede,
tevens hoogste instantie, waarvoor is aangewezen
de ,,Raad van Beroep". Zowel door „de Commis
sie van Geschillen" als door ,,De Raad van Be
roep" wordt uitsluitend recht gedaan als goede
mannen naar billijkheid";
Overwegende, dat eveneens in confesso is dat in
het door arbiters beslechte geschil nog niet een in
kracht van gewijsde gegane beslissing door de ge-