29
dat gedaagde bovendien moet worden veroordeeld in de
geschilkosten, bedragende 25.
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR
BILLIJKHEID:
VEROORDEELT gedaagde tot het betalen van een
schadevergoeding aan eiser van f 1.alsmede in de
geschilkosten, bedragende f 25.—
Aldus gewezen te Amsterdam op 18 Mei 1948.
In zake:
EAGLE LION FILM MAATSCHAPPIJ N.V., geves
tigd te Amsterdam aan de Herengracht 590, eiseres en
N.V. CINEAC, gevestigd te Amsterdam aan de Regu-
liersbreestraat 31, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten in het
Arbitrage-Reglement van die Bond benoemd en aange
wezen als arbitragecollege voor de beslechting onder meer
van geschillen tussen de leden van de Bond onderling;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij request dd. 27 Mei 1948 een geschil
contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk
request een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat
beschouwd wordt als hier te zijn ingelast;
Dit request luidt als volgt:
„Hierdoor delen wij U mede, dat wij een geschil aan
hangig wensen te maken tegen de Directie van de N.V.
CINEAC te Amsterdam. Het betreft hier de volgende
kwestie:
De N.V. CINEAC heeft met onze firma een jaarover
eenkomst o.a. voor de vertoning van het journaal „DE
WERELD VAN WEEK TOT WEEK" voor haar jour
naaltheaters te AMSTERDAM, ROTTERDAM en DEN
HAAG voor de periode van 2 Januari 1948 tot 2 Januari
1949.
Tot op heden is de N.V. CINEAC in gebreke gebleven
ons, ondanks onze herhaalde aanmaningen, betaling te doen
geworden over de speelweek van 916 April voor de ge
noemde drie theaters.
Wij verzoeken U daarom beleefd genoemde Directie
te willen veroordelen tot betaling van het ons toekomende
bedrag, alsmede betaling van de kosten van dit geschil,
ten bedrage van f 25.welke wij hierbij insluiten."
dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar
zitting, gehouden op Woensdag, 7 Juli 1948 ten kantore
van de Nederlandsche Bioscoop-Bond aan de Jan Luyken-
straat 2 te Amsterdam;
dat aldaar verschenen zijn de heer E. van Buren, general-
manager van eiseres en C. J. Blad, enderdirecteur van
gedaagde;
dat namens gedaagde de heer C. J. Blad in hoofdzaak
heeft verklaard, dat hij herhaaldelijk mondeling en schrif
telijk ernstige aanmerkingen heeft gemaakt op de kwaliteit
van eiseresses journaal en dat het op 9 April 1948 ge
leverde journaal onvertoonbaar was, weshalve gedaagde
het standpunt inneemt, dat eischeres daarvoor geen film-
huur toekomt, zijnde dit het enige middel eiseres ertoe te
brengen haar veelvuldige beloften tot verbetering gestand
te doen;
dat de heer E. van Buren namens eiseres in hoofdzaak
heeft verklaard, dat gedaagde weliswaar herhaaldelijk be
zwaren tegen de kwaliteit van eiseresses journaal heeft ge
maakt, maar desondanks de vertoning ervan heeft voort
gezet, ook na de week van 9 tot 16 April 1948, weshalve
eiseres het standpunt inneemt, dat gedaagde voor het jour
naal van die week evenzeer filmhuur is verschuldigd aks
voor de overige geleverde journaals;
OVERWEGENDE:
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1
van het Arbitrage-Bondsreglement van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden onderling
met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onder
worpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in
dat Arbitrage-Reglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het
onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak
te doen als arbitragecollege, welke beslissingen vatbaar
zijn voer hoger beroep bij de Raad van Beroep van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond;
dat blijkens de overgelegde correspondentie gedaagde
reeds ten tijde van een vorig contract herhaaldelijk aan
merkingen op de kwaliteit der geleverde journaals heeft
gemaakt, maar desondanks het thans lopende journaal
contract met eiseres is aangegaan zonder daarin enig
voorbehoud te maken ten aanzien van de kwaliteit der
geleverde journaals;
dat overigens de door gedaagde aangevoerde bezwaren
tegen de kwaliteit van eiseresses journaals wellicht zouden
kunnen dienen als grondslag voor een eis tot ontbinding
der tussen partijen bestaande overeenkomst, maar deze
bezwaren van te algemene aard zijn om in het bijzonder
te worden toegepast op het journaal van de week van 9
tot 16 April 1948;
dat gedaagde de verschuldigdheid van de filmhuur der
aan die week voorafgaande en erop volgende journaals
niet heeft betwist;
dat er geen grond bestaat om wat de betaling der film
huur betreft onderscheid te maken tussen de verschillende
door eiseres aan gedaagde geleverde journaals;
dat derhalve eiseresses vordering gegrond moet worden
geacht en gedaagde moet worden veroordeeld om aan
eiseres te betalen de filmhuur, verschuldigd voor de levering
van het journaal in de week van 9 tot 16 April 1948 aan
gedaagdes jcurnaaltheaters te Amsterdam, Rotterdam en
's-Gravenhage;
dat gedaagde bovendien moet worden veroordeeld in de
geschilkosten, bedragende f 25.
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR
BILLIJKHEID:
VEROORDEELT: gedaagde om aan eiseres te betalen
de filmhuur verschuldigd voor de levering in de week van
9 tot 16 April 1948 van eiseresses journaal aan gedaagdes
journaaltheaters te Amsterdam, Rotterdam en 's-Gravenhage,
alsmede in de geschilkosten, bedragende 25.
Aldus gewezen te Amsterdam op 7 Juli 1948.
o
In zake:
MAATSCHAPPIJ TUSCHINSKI N.V, gevestigd aan
de Hobbemastraat 20 te Amsterdam, eiseres en
MOTION PICTURE EXPORT ASSOCIATION
(NETHERLANDS) INC., gevestigd aan de Herengracht
698 te Amsterdam, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, waarvan de leden E. J.
Verschueren en H. J. de Vries bij ontstentenis van de
Voorzitter en de plaatsvervangende Voorzitter ingevolge
artikel 12B van het Arbitrage-Bondsreglement de heer C.
M. Th. Gielisse te 's-Gravenhage hebben aangewezen om
de zitting, waarin het onderhavig geschil is behandeld,
voor te zitten, welke commissie is benoemd om aange-