31
dat de in artikel 4 van het Bedrijfsreglement in zake de
Uitvoering der Deviezenregeling aan elke filmverhuurder
opgelegde leveringsplicht illusoir zou worden gemaakt, indien
het gedaagde vrij zou staan naar eigen inzicht te bepalen,
wanneer en aan wie zij haar films met een verklaring van
deviezen vrij dom zal leveren en wanneer en aan wie zij
haar films zonder verstrekking van zulk een verklaring zal
afstaan; aangezien gedaagde het op deze wijze in de hand
zou hebben elk haar niet conveniërend bod, hoe redelijk
overigens ook, door het weigeren van een verklaring van
deviezenvrijdom ongedaan te maken in alle gevallen,
waarin de bieder niet meer de beschikking heeft over
vertoningsweken bestemd voor de vertoning van Ameri
kaanse hoofdfilms, die niet deviezenvrij zijn;
dat daarbij in aanmerking moet worden genomen, dat
gedaagde het recht opeist om naar eigen inzicht te beoor
delen, welke leveranties zij binnen het kader der door haar
getroffen regeling deviezenvrij zal verrichten;
dat gedaagde zich evenwel aan haar leveringsplicht voort-,
spruitende uit artikel 4 van het Bedrijfsreglement in zake
de Uitvoering der Deviezenregeling niet kan onttrekken
met behulp van een door haar gemaakte regeling voor de
levering van films voor deviezenvrije vertoning;
dat integendeel de voor gedaagde evenals voor alle
andere filmverhuurders bestaande leveringsplicht ten op
zichte van alle leden-exploitanten haar de verplichting oplegt
haar mogelijkheden tot levering van films voor deviezenvrije
vertoningen zodanig te gebruiken, dat eenzelfde film aan
alle reflectanten gelijkelijk deviezenvrij kan worden geleverd;
dat gedaagdes beroep op de door de N.V. De Neder-
landsche Bank, de Deviezenafdeling en het Hoofdbestuur
van de Nederlandsche Bioscoop-Bond goedgekeurde rege
ling aan de voorafgegane overweging niets afdoet, daar
die goedkeuring slechts kan inhouden, dat gedaagde terecht
verklaringen van deviezenvrijdom uitreikt;
dat vaststaat, gelijk gedaagde heeft erkend, dat gedaagde
in sommige gevallen voor vertoningen met de onderhavige
film verklaringen van deviezenvrijdom heeft verstrekt;
dat derhalve zoals hiervoren reeds is overwogen op
gedaagde krachtens artikel 4 van het Bedrijfsbesluit in zake
de Uitvoering der Deviezenregeling de plicht rust haar
mogelijkheid tot levering van deze film voor deviezenvrije
vertoning zodanig te gebruiken, dat de onderhavige film
aan alle reflectanten deviezenvrij kan worden geleverd;
dat het door eiseres op de film gedaan bod en de daarbij
gestelde voorwaarde van verstrekking van een verklaring
van deviezenvrijdom dan ook redelijk moet worden geacht;
dat mitsdien de vordering van eiseres gegrond moet
worden geacht en gedaagde moet worden veroordeeld tot
levering van de film onder verstrekking van de verklaring
van deviezenvrijdom, een en ander onder voorbehoud dat
partijen over de verdere condities van deze verhuur en
huur overeenstemming bereiken, zulks met veroordeling van
gedaagde in de arbitragekosten;
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR
BILLIJKHEID:
VEROORDEELT gedaagde tot het verhuren en leveren
aan eiseres van de film „Bathing Beauty" ter vertoning in
het Tuschinski Theater te Amsterdam en tot het daarvoor
aan eiseres verstrekken van een schriftelijke verklaring be
helzende dat door de vertoning van die film in genoemde
bioscoop geen dollardeviezenschuld ontstaat, een en ander
onder voorbehoud dat partijen over de verdere condities
van deze verhuur en huur overeenstemming bereiken;
VEROORDEELT gedaagde in de geschilkosten, bedra
gende f 25.
Aldus gewezen te Amsterdam op 14 Juli 1948.
De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (EERSTE
KAMER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft hef
volgend arbitraal vonnis gewezen in zake:
A. F. WOLFF, wonende te Bilthoven en exploiterende
de Cinema Palace, het City Theater en het Flora Theater
te Utrecht en het Harmonie Theater te Maarssen, eiser en
Mevr. A. M. LEVIE—VAN HORSSEN, weduwe van
B. v. d. Heuvel, wonende te Bussum en eigenaresse van
de Cinema Palace te Utrecht, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, enz. enz.
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiser bij request dd. 9 Juni 1948 een geschil contra
gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een
afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt
als hier te zijn ingelast;
Dit request komt op het volgende neer:
Volgens artikel 21 van eisers huurcontract met wijlen de
heer B. van den Heuvel, eigenaar van het Palace Theater te
Utrecht, zijn alle geschillen door partijen met uitsluiting
van de burgerlijke rechter onderworpen aan het oordeel
van de arbitrage-instantie van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond, wier beslissing voor beide partijen bindend is, reden
waarom hij zich tot de Commissie van Geschillen wendt.
Toen eiser na de bevrijding de exploitatie van het Palace
Theater weer op zich nam, was dit theater in een toe
stand, die eigenlijk een onmiddellijke ingrijpende renovatie
noodzakelijk zou hebben gemaakt. Dit was op dat tijdstip,
niet ,of niet afdoende mogelijk, zodat eiser en de eigenaar
met hulpmaatregelen genoegen moesten nemen. Er bleek n.l.
dat de kelder verzakt was en vaak onder water liep, waar
door doorlopend vocht in de muren trok. Het door eiser
aangebrachte behang kwam dan ook geregeld naar beneden
en de beschildering bleek niet tegen het opdringende vocht
bestand.
Materiaal voor een beteugeling, wat wel is waar geen
oplossing voor lange duur zou zijn, maar toch voor enkele
jaren een voldoende resultaat zou hebben betekend, was
toen niet verkrijgbaar.
Eerst kort geleden was eiser in\ de gelegenheid materiaal
voor het betengelen van de bioscoopzaal te verkrijgen.
Hij heeft dit dadelijk in een schrijven van 10-4-48, waar
van afschrift bijligt, aan de zaakgelastigde van mevrouw
van den Heuvel, die na het overlijden van de heer
B. van den Heuvel, eigenaresse van het Palace Theater
werd de heer F. Haijemaije ter kennis gebracht en hem
om toestemming voor de voor te nemen werkzaamheden
verzocht, waartoe hij volgens artikel 7 van het eerder
genoemde contract verplicht is. Ofschoon voor de eigenaresse
van het gebouw hierdoor geen enkele kosten zouden ont
staan, heeft eiser ondanks zijn verdere brieven d.d. 20-4-48
aan de heer Haijemaije, 28-4-48 en 8-5-48 aan mevrouw
van den Heuvel, van welke brieven eveneens afschriften
bijliggen, geen toestemming van haar kunnen krijgen. Zij
heeft nl. op zijn diverse brieven niet gereageerd.
Hierdoor ontstaat voor eiser de situatie, dat hij door
het gebrek aan medewerking van de eigenaresse van het
gebouw, ten enen male niet in staat is aan zijn contractuele
verplichtingen te voldoen (artikel 7) en zich in een normale
exploitatie belemmerd acht, weshalve hij zich tot de Com
missie wendt om te bewerkstelligen, dat de door hem ge
vraagde toestemming van de eigenaresse alsnog verkregen
wordt.
dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot
haar zitting gehouden op Woensdag, 7 Juli 1948 ten kan
tore van de Nederlandsche Bioscoop-Bond aan de Jan
Luykenstraat 2 te Amsterdam;