ving niet het recht worden ontleend dat thans door inschrijving van een permanente bioscoop in zulk een geval geldt. Voorts heeft het Hoofd bestuur geval voor geval te bezien in verband met de ligging van in de nabijheid gevestigde per manente bioscopen en in verband met het exploi tatieterrein van de betrokken reisbioscopen. De nieuwe regeling biedt ook nog dit voordeel, dat het bedrijf een volledig overzicht heeft van de gehele exploitatie van filmvoorstellingen, die buiten die van de permanente bioscopen wordt gevoerd. Aan dit overzicht bestond vooral in de kring van de leden-filmverhuurders behoefte. Als consequentie van het vorenstaande hoopt het Hoofdbestuur op de Algemene Ledenverga dering binnenkort een wijziging voor te stellen van artikel 24A van het Algemeen Bondsregle ment. Deze wijziging komt hierop neer, dat aan de exploitanten van de permanente bioscopen B het stemrecht ontnomen wordt, tenzij zij niet meer of anders exploiteren dan één dusdanige bio scoop. Dit betekent dus, dat exploitanten van permanente bioscopen B slechts één stem hebben en dat niet, zoals thans het geval is, ondernemers, die een groot aantal van deze bioscoopjes exploi teren, een dienovereenkomstig aantal stemmen hebben, hetgeen in het geheel niet in overeenstem ming is met de betekenis van de betrokken exploi taties en tevens tot ongewenste stemverhoudingen leidt. Het spreekt vanzelf, dat als gevolg van deze reglementswijziging de permanente bioscoop aan zwaardere eisen zal moeten voldoen dan tot nog toe, hetgeen het niveau van het bedrijf ten goede zal komen. Bij het Hoofdbestuur werd door de heren O. P. Besseling, C. A. Bruyn, D. J. van Leen, J. ter Linden, L. W. R. Meyer, R. A. van Mourik en J. L. Paerl, allen lid van de Ledenraad, een voorstel ingediend tot het nemen van een be- drijfsbesluit in zake de verdeling der vertonings weken, waarbij het minimum z.g. Europese we ken op 20 was gesteld, met het verzoek dit voorstel ter behandeling op een vergadering aan de Ledenraad voor te leggen. Ten aanzien hiervan merkt het Hoofdbestuur in zijn prae-advies op, dat de regeling van de ver^ deling van de vertoningsweken haar oorsprong vindt in de limitering van de aan de Bond ter beschikking gestelde betalingscontingenten. Zij had van de aanvang af ten doel de overschrijding van deze contingenten te voorkomen. Van het ogenblik af, dat deze contingenten de behoefte zouden dekken, ligt het vaststellen van een quo tering, naar de mening van het Hoofdbestuur, niet op de weg van de organisatie, tenzij zij zou moe ten dienen om excessen in het algemeen belang van het bedrijf te voorkomen. Voorkoming van deze excessen wordt gewaarborgd door het Be- drijfsreglement ter zake ener aanvulling van de Algemene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films, alsmede door de artikelen 3 en 4 van het Bedrijfsbesluit in zake de uitvoering der De- viezenregeling van 25 Augustus 1947. Het Hoofdbestuur mag als vaststaand aanne men, dat ook voor het komende deviezenjaar de beschikbaarstelling der betalingscontingenten zo danig zal zijn, dat in beginsel toezicht op de ver deling van de vertoningsweken noodzakelijk is Weliswaar bestaat waarschijnlijk de mogelijk heid tot verruiming van het aantal Amerikaanse weken, doordat De Nederlandsche Bank genoe gen zal nemen met geblokkeerde saldi, doch hier bij is van de zijde der autoriteiten nadrukkelijk te kennen gegeven, dat deze saldi zoveel als mo gelijk beperkt dienen te worden. Bovendien is gebleken, dat de autoriteiten het eens zijn met de opvatting van het Hoofdbestuur, dat de be steding van bedoelde saldi aan beperkende voor waarden dient te worden gebonden. Nu het Hoofdbestuur dientengevolge in de mogelijkheid verkeert de restricties, welke de reglementering van de verdeling van de verto ningsweken aan het bedrijf oplegt, te vermin deren, is het van oordeel, dat het in het algemeen belang van het bedrijf van deze mogelijkheid ge bruik dient te maken. Dientengevolge ontraadt het Hoofdbestuur het aannemen van het ontwerp-voorstel tot prolon gatie van het Bedrijfsbesluit Deviezenregeling aan de Ledenraad ten sterkste. Ten overvloede merkt het Hoofdbestuur op, dat het de considerans, noch de toelichting van het ingediende ontwerp-voorstel tot de zijne kan maken. Naar de mening van het Hoofdbestuur biedt de quotering niet de garantie voor de onafhan kelijkheid van de Nederlandse onderneming als door de indieners wordt betoogd. Het behoud van deze onafhankelijkheid ligt in de eerste plaats in het ondernemersinitiatief en in de voor ziening van de Nederlandse filmmarkt met de producten waaraan zij behoefte heeft. Ten einde de ondernemingen zoveel mogelijk onafhankelijk te doen werken en genoemde voorziening onge stoord te kunnen doen geschieden, heeft de Le denraad op voorstel van het Hoofdbestuur een reglementering in het leven geroepen, waarnaar reeds in de vorige passages is verwezen. Ten slotte kan het niet op de weg van de orga nisatie liggen om haar besluiten van overwegin gen vergezeld te doen gaan, die onderscheid ma ken in de waardering van films naar het land van herkomst.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1948 | | pagina 7