17 zou aan deze Amerikaanse invloed een einde worden gemaakt, het gevaar zou blijven bestaan. De drie grote circuits Gaumont British, As sociated British Pictures en Odeon werden tijdens de duur van de eerste quotawet gevestigd en reeds in 1937 controleerden zij al 25 van alle bioscopen, waaronder een zeer groot aantal première-theaters. Een booking bij een van de grote circuits was een levensvoorwaarde gewor den voor een succesvolle exploitatie van een Britse film. Amerikaanse tactiek De Amerikaanse filmmaatschappijen hadden in hoofdzaak aan de vorming van deze circuits deel genomen om voor haar films gunstige booking- voorwaarden te verzekeren. Ook op andere wijze, trachtten zij de hinderpalen, welke haar door deze eerste quotawet in de weg werden gelegd, te ontgaan. Zij zetten een productie op van goed kope en onbeduidende films, die evenwel aan de wettelijke vereisten voor een quotafilm voldeden. Het waren de beruchte „quota-quickies". In de centrale Londense bioscopen, die door haar in hoofdzaak als „étalages" werden gebruikt, ver toonden zij deze quickies op tijden, dat er weinig publiek kon worden verwacht. Men kan niet zeggen, dat de Amerikaanse filmmaatschappijen er in slaagden de gehele wet tot een dode letter te maken, maar van de 204 films, die in 1936 in Engeland werden vervaar digd, waren er 86 voor Amerikaanse rekening geproduceerde quickies voor een spotprijs van 7.000 per stuk. Van de resterende 118 films werden er 64 geheel gefinancierd door Britse „verhuurkanto ren", in hoofdzaak de Gaumont British en de A.B.C, circuits, welke van hun ontstaan af tevens de productie en verhuur van films ter hand had den genomen. Beide waren zowel „verticale" als „horizontale" organisaties. Odeon was slechts „horizontaal" en hield zich destijds nog niet bezig met filmproductie. De overige films, 54 in getal, waren door „on afhankelijke" producenten vervaardigd, die ge woonlijk garanties van verhuurkantoren van 50 tot 75% van de productiekosten hadden en hier door in staat waren voor het resterende deel der kosten geld op te nemen bij banken, verzekerings maatschappijen, Lloyd's en andere bronnen. De productiebelangen van de circuits waren van een afzetgebied verzekerd en de positie van de onafhankelijken was dienovereenkomstig zwak. Nienwe wijzigingen De nieuwe quotawet van 1938 wist vele onvol komenheden van de voorafgaande wet weg te nemen, maar niet alle. De invloed van deze wet werd evenwel overschaduwd door andere en grotere machten. De meest dramatische veran dering was wel de snelle opkomst van Mr. Rank, die, hoewel hij eerst in 1935 in het filmbedrijf kwam, spoedig de machtigste figuur werd. In 1941 werd hij President van de Gaumont British en van de Odeon Cinemas en in een snel tempo breidde hij de verhuur- en productie-activiteiten van deze circuits uit. Inmiddels wist ook de Ame rikaanse invloed in Odeon en Gaumont British zich te handhaven en verkreeg door Warners aankoop van aanzienlijke belangen in Associated British Pictures waarschijnlijk controle op dit circuit. Het is te begrijpen, dat ten gevolge van deze veranderingen de positie van de onafhankelijke producenten er niet beter op geworden was en de oorlog heeft er toe bijgedragen, dat de toe stand nog slechter werd. Ongeduldig wachtte men in deze kringen op de nieuwe wet, die de in April van dit jaar expirererende wet van 1938 moest vervangen. Cinematograph Films Act 1948 Na een langdurige voorbereiding, waarbij alle takken van het Britse filmbedrijf waren geraad pleegd, werd in April van dit jaar de nieuwe Ci- nematograph Films Act (filmwet) door de beide Huizen aangenomen, zonder dat daarbij veel be zwaren naar voren zijn gebracht. Immers in deze wet was bepaald, dat het percentage van de quota de eigenlijke twistappel der betrokken partijen eerst bij algemene maatregel van be stuur met ingang van 1 Juli jl. zou worden vast gesteld. In hoofdzaak heeft deze wet ten doel de Britse films een behoorlijk deel van de speeltijd te verzekeren, (Zie Orgaan No. 141 dd. 12 Sep tember 1947: Filmwetgeving en economische crisis in Engeland), zulks op een meer effectieve en soepeler wijze dan bij de voorgaande „quotawet" mogelijk was. Het z.g. „renters'quota", dat de verhuurders voorheen verplichtte een evenredig deel in Groot-Brittannië vervaardigde films aan de markt te brengen, is vervallen, terwijl het „exhibitors'quota", dat de exploitanten de ver plichting oplegt een deel van de speeltijd met Britse films te vullen, is gehandhaafd. Daarbij wordt thans onderscheid gemaakt tussen „first features" (eerste hoofdfilms) en de rest van het programma, waarvoor afzonderlijk normen, voor waarden en quota worden vastgesteld. Men moet bij het bestuderen van deze maatre gelen in aanmerking nemen, dat de Britse exploi tant hardnekkig vast blijft houden aan de traditie om naast journaal en bijwerk twee hoofdfilms in vertoning te brengen. Volgens de bepalingen der nieuwe wet, kan slechts een van beiden een eerste hoofdfilm" zijn, zodat de exploitant ver-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1948 | | pagina 19