20 over het feit, dat duizenden technici ontslagen werden, terwijl naar hun mening de vraag naar Britse films groter had moeten zijn dan ooit tevoren. Zij eisten de oprichting van een staats- filmbank ter financiering van een onafhankelijke productie. Deze eis werd zowel door Sir Stafford Cripps als door Minister Wilson met kracht van de hand gewezen. Beide Ministers gaven in het Lagerhuis en op het Congres der Vakbonden openlijk te kennen, dat de risico's, verbonden aan de filmvervaardiging te groot waren om door de Staat gedragen te kunnen worden. Nog medio Mei verklaarde Minister Wilson bij de opening van een door de British Film Academy georgani seerde tentoonstelling: „Het is duidelijk, dat de filmvervaardiging een commerciële onderneming is en hoofd films moeten zich handhaven of vallen naar gelang hun ,,entertainment"-waarde. Dat is één van de dingen, die ik mijn vrienden in het Lagerhuis steeds weer voor ogen moet houden, die zouden willen, dat er millioenen in deze industrie werden gestoken om te zien of Mijnheer X een genie is." Intussen kwam de Brits-Amerikaanse filmover- eenkomst tot stand, waarbij het de Amerikanen zou worden toegestaan voor hun geblokkeerde gelden films in Engeland te laten vervaardigen. De Britse producenten haastten zich evenwel de regering te wijzen op het gevaar van een pseudo- Britse productie, die de echte Britse films van de Amerikaanse markt zou verdrijven. Van de zijde van het Ministerie van Handel werd daarop medegedeeld, dat de productie van films in op dracht van Amerikaanse maatschappijen zal wor den beperkt tot een maximum aantal van twaalf hoofdfilms per jaar; wel kunnen de Amerikanen vrij investeren in Britse producties. Nu doet zich het verschijnsel voor, dat zelfs na het totstandkomen van genoemde overeen komst en van de nieuwe quotawet de financiële wereld niet bereid blijkt te zijn de aanvullende kosten van een onafhankelijke productie buiten de concerns om te financieren. Dit heeft Minister Wilson er toe bewogen in het openbaar verwijten te richten aan het adres van de financiers in de City, verwijten, welke even openlijk en met re denen omkleed door laatstgenoemden via de pers werden beantwoord: het risico te groot en de omstandigheden te onzeker (waarbij met zovele woorden te kennen werd gegeven, dat men tot deze „onzekerheid" der omstandigheden ook de hoge belastingdruk rekent). Ten slotte heeft de regering zich genoodzaakt gezien aan de redelijke bezwaren der onafhan- kelijken in zoverre tegemoet te komen, dat zij besloten heeft hun productie zij het in een zeer beperkte mate en niet rechtstreeks te financieren. Einde Juli maakte zij de oprichting van een Film Finance Corporation bekend, welke aan de verhuurkantoren op redelijke voorwaar den tot een totaal bedrag van 5.000.000.kan lenen ter verstrekking aan onafhankelijke pro ducenten. De Corporation zal geen bevoegdheid hebben bioscopen of studio's in eigendom te heb ben, te huren of te bouwen. Bezwaren aer Amerikaanse filmmaat schappijen Het is begrijpelijk, dat zij die bij de Ame rikaanse filmbelangen betrokken zijn, zeer ont stemd zijn over de koers van het Britse filmbeleid. De Brits-Amerikaanse overeenkomst van Maart jl. had ten doel een oplos sing te vinden voor het dollarprobleem. Deze overeenkomst was het logische gevolg van de toepassing van een heffing van 75invoer rechten, welke enige maanden voordien door Minister Dalton was ingesteld. In dit doel zijn de Britten, naar hun eigen oordeel, slechts ten dele geslaagd. De Amerikanen zijn het evenwel niet eens met de Britse commentatoren, die in deze overeenkomst te veel achterdeurtjes vinden waarlangs kostbare dollars worden weggezogen of waardoor het mogelijk wordt uitgestelde dol larschulden op te stapelen. Zij klagen er over, dat de overeenkomst door de gemeenschappelijke commissie van uitvoering, onder invloed van de Britse regering, zodanig in hun nadeel wordt geïnterpreteerd, dat zij op onredelijke wijze wor den belemmerd in hun mogelijkheden om in Groot-Brittannië films te vervaardigen. De Amerikanen geven te kennen, dat zij bereid waren geld te verliezen op de verkoop van films in Engeland gedurende de dollarcrisis met het doel hun markt te conserveren voor later tijd, maar dat de nieuwe quota van 45 voor Britse films, met in het vooruitzicht dat deze quota nog hoger kan worden, aan hun verwachtingen een einde maakt. Indien de quota's progressief zullen rijzen, zo zeggen zij, wordt de Amerikaanse film industrie stap voor stap uitgezogen en zullen de verliezen, die zij zich nu getroosten om hun films in de Britse bioscopen te laten rouleren, in feite slechts dienen om deze bioscopen open te houden voor de vertoning van Britse films. Het door de Britse regering geprojecteerde financieringslichaam voor onafhankelijke Britse producenten is hun eveneens een doorn in het oog. Zij argumenteren, dat de Britse filmproductie om steun zal blijven aankloppen, zelfs wanneer

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1948 | | pagina 22