VRIJGESPROKEN!
FILM EN JEUGDMISDRIJF
MEMORANDUM VAN DE BRITSE
RECHTERLIJKE MACHT IN ZAKE
WAT er in de nauwlijks vijftig jaar,
dat de film bestaat, over haar ge
schreven is", merkte onlangs een
Franse filmcriticus op „zou voldoende
zijn om een bibliotheek van behoor
lijke afmetingen te vullen". Wij willen het graag
geloven, want van het eerste ogenblik van haar
verschijning af is de film het object geweest van
velerlei belangstelling en dus van controversen.
Zij zelf heeft daar alle aanleiding toe gegeven,
want haar sensationele ontwikkeling ten gevolge
van de geweldige vlucht van de filmindustrie in
de tweede en derde decennia dezer eeuw een
ontwikkeling die allerminst zonder schokken is
verlopen moest haar wel voortdurend in het
teken van de publieke belangstelling plaatsen. Zo
is het te begrijpen dat zij op haar weg vele vrien
den maar ook vele tegenstanders heeft gevonden.
Tot de laatste categorie behoort een groep van
lieden, die in de film de oorzaak willen zien van
velerlei kwaad en die o.m. hardnekkig betogen,
dat zij verantwoordelijk is voor de toenemende mis
dadigheid onder de jeugd.
Dit geluid is niet nieuw. Reeds in de Memorie
van Toelichting, die zeven en twintig jaar geleden
het oorspronkelijk ontwerp der Bioscoopwet verge
zelde, wordt o.m. opgemerkt:
„Geklaagd wordt over den verruwenden invloed,
die van het moderne bioscooptheater uitgaat, van
meer dan eene zijde wordt gewezen op het ver
band tusschen de stijgende criminaliteit bij de
jeugd en het geregeld bezoek van deze inrichtin
gen".
Deze opvattingen werden niet alleen in Neder
land, maar ook in verscheidene andere West-Eu
ropese landen gehuldigd. Dit was voor die tijd zeer
begrijpelijk. Vóór de verschijning van de film was
er geen andere „publieke vermakelijkheid", die
voor zó weinig geld zóveel ontspanning bood. Ten
gevolge van de verbeterde sociale omstandigheden,
vooral door de beperking van de arbeidstijd der
volwassenen en het verbod van kinderarbeid, was
een toenemende behoefte aan ontspanning ge
groeid. Hierdoor werd een nieuw sociaal probleem
van de eerste orde geschapen: het vraagstuk van
de vrije tijdbesteding. Geen wonder dat zij, die
slechts over een smalle beurs beschikken dus
ook de jeugd de bioscoop begonnen te frequen
teren. Evenzo is het begrijpelijk, dat men in den
beginne een zeker verband vermoedde tussen het
bioscoopbezoek en de toenemende jeugdmisdrijven,
een vermoeden dat door vele ijverige lieden, vooral
in die kringen, welke de film als een uitvinding
des duivels beschouwden, zonder meer als een be
wezen feit werd geaccepteerd. Zo ontstond de
mythe van de film als oorzaak van het jeugdmis-
drijf.
Van vermoeden naar bewijs is nog een hele
stap. In verscheidene landen, o.m. in Groot-Brit-
tannië, waren commissies in het leven geroepen die
terzake een onderzoek moesten instellen. Vandaar
dat toen de toenmalige Nederlandse Minister van
Binnenlandse Zaken, Jhr. Mr. Ch. Ruys de Bee-
renbrouck, bovenvermelde Memorie van Toelich
ting ondertekende, in Groot-Brittannië de Cinema
Commission onder de aegis van de National Coun-
cil of Public Morals (een raad uitsluitend samen
gesteld uit leidende persoonlijkheden op het gebied
van de godsdiensten, van de wetenschappen en van
het middelbaar en lager onderwijs, onder voorzit
terschap van de Lord Bishop van Birmingham)
reeds geruime tijd bezig was met een nauwkeurig
en uitgebreid onderzoek, dat resulteerde in een
vrijspraak van de film op alle punten der aan
klacht. Dit rapport werd in de pers gepubliceerd
en in boekvorm verkrijgbaar gesteld. Evenzo ging
het n andere landen.
Bij dit ene onderzoek is het in Engeland niet ge
bleven. Er zijn er nog verscheidene gevolgd en het
resultaat was steeds hetzelfde. Niettemin wordt
het Britse Ministerie van Binnenlandse Zaken nu,
na dertig jaar, nog steeds lastig gevallen door tal
van verenigingen en individuele personen die met
kient verzoeken in deze kwestie „iets te doen",
zodat dit Departement enige tijd geleden een nieuw
onderzoek heeft gelast, dat met grote nauwkeu
righeid en op weldoordachte wijze door een daar
toe benoemde „Committee on Children and the
Cinema" wordt ingesteld. De fantastische aan
klacht mythen hebben nu eenmaal een taai le
ven luidt wederom, dat het bioscoopbezoek gro
tendeels zo niet geheel aansprakelijk moet worden
gesteld voor betreurenswaardige toename der
jeugdmisdrijven.
De Commissie en haar arbeid kwamen dezer da
gen weer eens plotseling in het zoeklicht der pu
blieke belangstelling, toen bekend werd, dat de
Britse Magistratuur aan de Commissie een memo
randum heeft gezonden, waarin zij de film vrij
spreekt van de beschuldiging, dat zij de oorzaak