HULP AAN HET
FRANSE FILMBEDRIJF
11
NOODMAATREGELEN
DER REGERING
TOEN in Februari van dit jaar de hulp
kreten van het geringeloorde Franse
filmbedrijf 20 luid en dringend werden,
dat ze zelfs te midden van de politieke
strubbelingen in de volksvertegenwoor
diging werden gehoord, was de nood reeds zo
gestegen, dat een debacle onvermijdelijk scheen.
Wel wat laat, vroeg de Assemblee zich ongerust
af, wat toch de oorzaak kon zijn van de chaoti
sche toestanden bij de exploitatie en hoe de
teruggang te verklaren van de productie, die in
enkele jaren tijds degradeerde van 's lands tweede
industrie tot een insolvente boedel. Het antwoord
grijnsde haar in vette koppen tegen vanaf de
voorpagina's der dag- en weekbladen: ,,Een niet
te verontschuldigen catastrophale belastingpoli-
tiek! De staat incasseert van de recettes zes maal
zoveel als de producenten zelf".
Voor een enkele keer waren zowel rechts als
links het eens in hun oordeel.
Belastingverlaging
De filmcrisis eiste radicale maatregelen. De
Pers had ,,une détaxation massive et indispensa-
ble" als eerste en voornaamste voorwaarde ge
noemd voor het scheppen van een betere toestand.
Goed! Er zou belastingsvermindering komen! Op
18 Maart besloot de Assemblee, zij het aarzelend,
de ,,Taxe ia la Production" met ingang van 1
April j.1. van een gemiddelde van 12% van de
bruto-recettes terug te brengen tot een vast per
centage van V/2 wat dus practisch een be
lastingverlaging van 8>l/2 op de bruto-recettes
betekende. Tevens werden verdere maatregelen
in het vooruitzicht gesteld.
Maar de Pers bleek zich in dit geval niet zo
gemakkelijk onder een hoedje te latenvangen.
Zij wees er op, dat de volksvertegenwoordiging
weliswaar in een resolutie de regering had uit
genodigd de voorstellen van de Commissie voor
Modernisering van het Filmbedrijf (het zoge
naamde ,,Plan Monnet"; zie Orgaan no. 147:
Debacle van het Franse Filmbedrijf) te verwe
zenlijken, maar dat deze verwezenlijking" vol
komen afhankelijk zou zijn van een aanzienlijke
belastingverlaging, en niet van slechts enkele
percenten.
Einde Mei volgde een tweetal nieuwe beslui
ten, ditmaal betreffende de ,,Taxe sur les Spec-
tacles" (de belasting op de vermakelijkheden,
die volgens een sliding scale wordt geheven). De
belastbare omzetgrenzen werden verhoogd, wat
vooral voor de kleinere exploitaties een vrij aan
zienlijke verlichting betekende, en een der arti
kelen van de Code des Contributions Indirectes
werd zodanig gewijzigd, dat de gemeenten de
belasting op vermakelijkheden met 25 zullen
verminderen voor die bioscopen, die in de voor
stelling een orkest en/of variété ten tonele bren
gen, hetgeen voor exploitaties van gemiddelde
grootte en voor grote exploitaties een belasting
verlaging van resp. 5j/> en 6x/i j% van de bruto-
recettes betekende. Met deze laatste maatregel
hoopte men tevens de toenemende werkloosheid
in de kringen van musici en andere artisten te
bestrijden.
Herziening van nel accoorcl Blnm-Byrnes
Een van de belangrijkste stappen, die verder
ondernomen zijn om voor de Franse filmproductie
betere levensvoorwaarden te scheppen, is een
revisie van het accoord Blum-Byrnes. Deze, in
Mei 1946 door de heren Blum en James F. Byrnes
destijds Minister van Buitenlandse Zaken,
thans adviseur in dienst van de Amerikaanse film
industrie getekende overeenkomst, garandeer
de vier van elke dertien vertoningsweken aan de
Franse film, terwijl de invoer van Amerikaanse
films werd vrijgegeven. Konden Amerikaanse
films dus onbelemmerd in Frankrijk worden ge
ïmporteerd, de Franse producenten stonden vrij
wel machteloos tegenover de straf georganiseerde
filmhandel in de Verenigde Staten. Dit accoord,
dat een doorn was in het oog van de producenten,
heeft aanleiding gegeven tot heel wat bittere
commentaren in de Pers, waarbij het politieke
sentiment een belangrijke rol speelde.
De op 16 September j.1. getekende nieuwe
Frans-Amerikaanse filmovereenkomst, die de
contingenten van de Franse en buitenlandse pro
ductie regelt, is, uit het oogpunt van de Franse
productie bezien, een definitieve vooruitgang ten
opzichte van bovenvermeld accoord.
De belangrijkste wijzigingen zijn, dat het quota
voor Franse films van zestien op twintig weken
per jaar is gebracht en dat de invoer van buiten
landse films wordt gelimiteerd tot honderd zes
en tachtig per jaar, te weten: honderd een en
twintig Amerikaanse (honderd tien voor de acht
grote maatschappijen en elf voor de onafhanke-