HOLLYWOOD
EN DE
17
KENMERKEND voor de situatie in het
Amerikaanse filmbedrijf is de reislust
die de leiders der concerns in het afge
lopen jaar aan de dag hebben gelegd.
Geen studio of maatschappij van bete
kenis, die niet ten minste een van haar directeuren
gedurende de laatste maanden „over de plas"
heeft gestuurd met de opdracht nauwkeurig pols
hoogte te nemen van de marktsituatie. Enkelen
van hen, die tevens een onderzoek hebben inge
steld betreffende een mogelijke Amerikaanse film
productie in Europese studio's en fabrieken, o.m.
Darryl Zannuck en B.P. Schulberg zijn naar Ame
rika teruggekeerd met het vaste voornemen enige
films op deze wijze te produceren. Te gelijker
tijd hebben Brie Johnston, president van de Mo-
tion Picture Association of America en diverse
functionarissen van de Motion Picture Export
Association onderhandelingen aangeknoopt met
onderscheidene Europese regeringen over een
vergroting van de invoer van Amerikaanse films,
welke hier en daar, zelfs in Rusland en Zuid-Sla-
vië, enig resultaat hebben opgeleverd.
In de verslagen, die deze reizigers bij hun
terugkeer hebben gegeven, heerst een pessimis
tische toon, vooral met betrekking tot de situatie
in Europa. Zo verklaarde Johnston, o.m. dat de
toestand waarschijnlijk nog ernstiger zou worden,
voordat men verbetering zou kunnen verwachten.
Zijns inziens zou de depressie in het Amerikaanse
filmbedrijf het volgend jaar haar laagste punt be
reiken. Men zou in 1949 niet meer dan 50 tot
60 millioen dollars aan filmrevenuen uit het
buitenland mogen verwachten, wat vergeleken
bij de 120.000.000 in 1946 een vermindering van
50% is. In 1947 liepen de inkomsten van de film
industrie uit het buitenland reeds terug tot
$.90.000.000, terwijl men het totaal bedrag voor
1948 op 70.000 000 schat. Volgens Johnston
zou men einde 1949 een verbetering mogen ver
wachten.
Tegenstrijdige meningen
Bij het beluisteren van deze en andere uitla
tingen ontdekt men evenwel tal van tegenstrijdig
heden, die de indruk wekken dat vele rapporten
een al te persoonlijk accent dragen. Zo zal bij
voorbeeld een maatschappij, die over een zo grote
organisatie beschikt dat zij zich kan veroorloven
in het buitenland te produceren, natuurlijk een.
positieve instelling op de buitenlandse markt pro
pageren, terwijl de directeur van een onderne
ming, die zich aan een dergelijk „avontuur" niet
wil wagen, die vooruitzichten in somberder kleu
ren schildert. De meest radicalen onder de pessi
misten verklaren, met luider stem, dat men er
verstandig aan zal doen het buitenland geheel
buiten beschouwing te laten en zich liever in te
stellen op de binnenlandse markt door een aan
zienlijke verlaging der productiekosten.
De in de Motion Picture Association verenig
de en door de Export Association in het buiten
land vertegenwoordigde major companies" tre
den in de strijd om de buitenlandse markt het
meest op de voorgrond. Men ziet daardoor soms
over het hoofd, dat er ook nog een andere groep
van Amerikaanse filmproducenten is, die het lang
niet altijd eens zijn met wat die grote maatschap
pijen zeggen of willen, om de eenvoudige reden
dat zij haar concurrenten zijn, de zogenaamde
onafhankelijke producenten. Zij zijn in een eigen
organisatie, de Society of Independent Motion
Picture Producers (S.LM.P.P.)verenigd en hoe
wel velen van hen leveringscontracten hebben
voor de binnenlandse markt, zijn zij toch onaf
hankelijk wat hun relaties met het buitenland
betreft.
De meningsverschillen tussen de leden van de
S.LM.P.P. en M.P.A. beperken zich echter geens
zins tot de buitenlandse markt, waar zij de major
companies een scherpe concurrentie aandoen,
doordat zij zich niet storen aan de door de
M.P.E.A. gemaakte afspraken en hun films overal
verkopen, waar zij er kans toe zien. Dat het op
deze wijze tot wrijvingen komt is begrijpelijk. De
M.P.E.A. heeft herhaaldelijk geklaagd, dat, ter
wijl zij vecht voor een grotere uitvoer van Ameri
kaanse films, de onafhankelijken de buitenlandse
markt met hun producten overstromen, wat tot
gevolg heeft dat de gewenste quotas over het
algemeen kleiner worden.
De onafhankelijken behoren niet tot degenen,
die de buitenlandse markt opgegeven hebben. In
tegendeel, zij geven zich alle moeite om deze te
heroveren. Maar zij gaan nog verder. Zij nemen
namelijk actief deel in de campagne van het De
partement van Justitie tegen de major companies,
het zogenaamde monopolie-proces. Zij willen
evenals dit Departement scheiding bewerkstelli
gen tussen bioscoopbezit en productie en, wat
nog belangrijker is, scheiding tussen verhuur en
exploitatie. Zij hopen, dat daardoor een vrijere
concurrentie zal ontstaan, wat bij het huidige ri-
W
ld
ereiamar
kt