ARBITRALE VONNISSEN IN HOGER BEROEP 24 De RAAD VAN BEROEP (EERSTE KAMER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft de volgende arbi trale vonnissen gewezen: In zake: N.V. HOOGDUIN. MAATSCHAPPIJ TOT EXPLOI TATIE VAN CAFE's, RESTAURANTS EN THEA TERS, gevestigd te 's-Gravenhage en kantoor houdende aldaar aan de Zeekant 61, appellante, oorspronkelijk ge daagde, en R .A. VAN MOURIK, eigenaar van het filmverhuur kantoor Melior Films, kantoor houdende aan de Jan van Nassaustraat 84 te 's-Gravenhage, geintimeerde, oorspron kelijk eiser. De Raad van Beroep (Eerste Kamer 1947/1948) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, ingevolge, de Statuten en het Arbitrage-Reglement van die Bond benoemd en aan gewezen als arbitragecollege voor de beslechting van ge schillen in tweede en hoogste instantie tussen1 de leden van de Nederlandsche Bioscoop-Bond. IN AANMERKING NEMENDE: het vonnis in eerste aanleg van de Commissie van Ge schillen (Eerste Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop- Bond, gewezen op 16 Februari 1948, van hetwelk de be slissing luidt: .VEROORDEELT gedaagde om voor 31 December 1948 van eiser af te nemen en te vertonen de films „Belofte aan een onbekende", „Het geheim van Ma dame Clapain" en ,,Een Zonderlinge Echtgenoot'' tegen de prijs als vermeld in de tussen partijen op of omstreeks 31 Mei 1946 aangegane overeenkomst en bij gebreke van dien] aan eiser voor iedere film te betalen een bedrag, over eenkomende met 25% van de opbrengst als van een uit verkocht huis gedurende alle overeengekomen voorstellinaen van een vertoningsweek; VEROORDEELT gedaagde voorts in de geschilkosten bedragende f 25.—." IN AANMERKING NEMENDE VOORTS: dat appellante bij request van 28 Februari beroep heeft aangetekend tegen de uitspraak van de Commissie van Ge schillen (Eerste Kamer) d.d. 16 Februari 1948, van welk stuk afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk be schouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Raad met inachtneming van de daarvoor regle mentair gestelde termijn partijen heeft opgeroepen, tot zijn zitting op Woensdag 26 Mei 1948 op het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, Jan Luyckenstraat 2 te Am sterdam, ten einde haar in de gelegenheid te stellen haar wederzijdse standpunten nader mondeling toe te lichten; dat op gemelde tijd en plaats zijn verschenen: namens appellante, de heren J. J. L. Gielisse, W. J. Gielisse en Mr. D. J. I. van den Oever, respectievelijk bedrijfsleiders en rechtskundig adviseur en! geintimeerde, de heer R. A. van Mourik; dat de heren J. J. L. Gielisse en W. J. Gielisse namens appellante in hoofdzaak hebben verklaard, dat hoewel in de contracten voor de 6 betrokken films is verzuimd uit drukkelijk te stipuleren, dat de eerste en tweede vertoning van de films, welke in het Seinpost Theater in ieder geval in derde vertoning moesten lopen, resp. in het Apollo en Odeon Theater te 's-Gravenhage zouden plaats vinden, zulks toch met de heer Leenders, vertegenwoordiger van Melior Films is afgesproken; dat de films ,,Le Bossu" en „Frédérica", die door het Seinpost Theater in derde ver toning zijn gebracht, door het Odeon Theater in tweede vertoning waren gedraaid; dat echter de film ,,Het geheim van Madame Clapain" in tweede vertoning in het Olympia Theater is gebracht, hoewel dit theater alle gecontracteerde films eerst in vierde vertoning zou brengen en dat de film „Belofte aan een onbekende" en „De zonderlinge echtge noot" ten slotte in het geheel geen tweede vertoning heb ben beleefd, weshalve de N.V. Hoogduin geweigerd heeft zë af te nemen; dat in zoverre over de moeilijkheden met de aflevering van copieën van vorengenoemde films door de N.V. Haghe Film, is gesproken dat Melior Films destijds de toezegging heeft gedaan, dat de gecontracteerde films. voor October beschikbaar zouden zijn, van welke toezeg ging niets is terecht gekomen; dat de verhouding tussen de N.V. Hoogduin en Melior Films niet zo was, dat een schriftelijke mededeling, dat dé N.V. Hoogduin zich na de expiratiedatum niet langer aan het contract gebonden acht te, gedaan werd en het geval met „Frédérica" zeer bijzon der was; dat in het Seinpost Theater ook wel films in tweede vertoning worden gebracht en bij voorkeur in eerste vertoning, maar dat de onderhavige films voorvertoning behoeven; dat de heer Van Mourik eerst ter zitting van de Commissie van Geschillen heeft aangeboden nog niet afge nomen films van het contract voor tweede vertoning aan het Seinpost Theater te leveren; dat Melior Films in plaats van de gecontracteerde films geen andere films heeft kun nen leveren en de heer Van Mourik geweigerd heeft nieu were films tegen hetzelfde percentage te leveren; dat zij zich, desgevraagd door de Voorzitter, bereid hebben ver klaard te trachten tot een dading te komen; dat Mr. D. J. I. v. d. Oever namens appellante in hoofd zaak heeft verklaard, dat het, afgezien van het standpunt van de N.V. Hoogduin, dat het contract is geëxpireerd, onbillijk moet worden geacht, dat zij nog films zou moeten afnemen, die zijn gecontracteerd in 1946, in een tijd dat er groot gebrek aan films bestond en dat toch het feit, dat de verhuurder niet in staat was tijdig te leveren niet ten nadele van de afnemer kan worden uitgelegd; dat de heer R. A. van Mourik, geintimeerde, in hoofdzaak heeft verklaard, dat Melior Films geen contract met het Odeon Theater heeft en het Odeon Theater slechts twee maal met tegenzin een! film, die in eerste vertoning in Apol lo had gelopen, in tweede vertoning heeft gebracht; dat de N.V. Hoogduin op de herhaalde vraag van Melior Films om inzetdata niet heeft gereageerd; dat hij mondeling het geen niet schriftelijk is bevestigd met de N.V. Hoog duin overleg heeft gepleegd naar aanleiding van het feit, dat de films ten gevolge van de slechte aflevering door de N.V. Haghe Film van de copieën niet voor de exoiratiedatum van het contract beschikbaar konden zijn; dat herhaaldelijk verschuivingen van inzetdata hebben plaats gevonden en bij de afname van „Frédérica" na de expiratie datum van het contract niet is te kennen gegeven, dat dit bij wijze van uitzondering geschiedde en het contract voor het ove rige als vervallen werd beschouwd: dat hij hierdoor in de veronderstelling verkeerde, dat het contract stilzwijgend was verlengd; dat de heer Leenders al voor de zitting van de Commissie van Geschillen heeft aangeboden aan de N.V. Hoogduin de gecontracteerde films Tn tweede vertoning te leveren, doch deze dit afwees op de motivering, dat het contract was geëxpireerd; dat door de N.V. Hoogduin nooit is geinformeerd. of in plaats van de door haar gecon tracteerde films andere films konden worden geleverd; dat hü oo een desbetreffende vraag van de Commissie van Ge schillen heeft verklaard, dat hij bereid was nieuwe films te leveren, op welk aanbod de heer Gielisse geweiqerd heeft in te gaan; dat de vraag, of het al of niet billijk is een ver- qoedino van 25% van de opbrengst als van een! uitver kocht huis gedurende alle overeengekomen voorstellingen van een vertoningsweek te eisen, moeilijk is te beantwoor den, aangezien hij verplichtingen heeft tenenover zijn bui- ten'andse"' leveranciers, maar dat de N.V. Hoogduin de Ge contracteerde films alsnog kan afnemen en voorts het ge noemde bedrag van 300.— als te verwachten filmhuur, absurd is, gezien de opbrengsten van een klein theater als Olymoia: dat hü voorstelt, desgewenst de totale opbrengst van de Melior films, die in het Seinpost Theater na de be vrijding hebben gelopen, door het aantal films te delen ten einde aldus een gemiddelde opbrengst per film te verkrijgen; dat hij zich, desgevraagd door de Voorzitter, bereid heeft verklaard, te trachten tot een dading te komen; OVERWEGENDE;

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1949 | | pagina 26