30
UITSPRAKEN COMMISSIE VAN GESCHILLEN
gekomen en ten aanzien waarvan de Firma Verenigde Nij
meegse Bioscopen kennelijk een andere opvatting is toege
daan;
dat Mr. Zuidema met betrekking tot deze laatste opmer
king heeft gerepliceerd, dat het geintimeerdes opvatting is,
dat artikel 2 op dit punt niet letterlijk genomen moet wor
den en dat van het Centrum Theater gezegd kan worden
dat het in redelijkheid een geval is, waarvoor aftrek van de
bijdrage is bedoeld, aangezien het een behoorlijk ingericht
theater betreft, dat dagelijks voorstellingen geeft; dat het
feit, dat geintimeerde dit zo heeft gesteld, niettegenstaande
theoretisch anders zou kunnen worden geredeneerd, een be
wijs is van haar goede trouw; dat dus volgens geintimeerde
een gelijkwaardige exploitatie door de 5 firmanten teza
men op dezelfde wijze beschouwd moet worden als zon ex
ploitatie van één van hunner;
OVERWEGENDE:
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond en dat ingevolge het Arbitrage-Bondsreglement alle
geschillen tussen de leden onderling - met uitsluiting van
de burgerlijke rechter zijn onderwoipen aan de Bondsar
bitrage, zoals die is geregeld in dat Arbitragereglement;
dat dus de Raad van Beroep bevoegd is van het onder
havige geschil in hoger beroep kennis te nemen en daarin
uitspraak te doen als arbitrage-college in tweede en hoogste
instantie;
dat appellante overeenkomstig het daaromtrent in het Ar
bitrage-Bondsreglement bepaalde tijdig in beroep is geko
men;
dat de Raad appellantes grief als zou de Commissie van
Geschillen een uitleg van artikel 2 van de overeenkomst,
luidende:
,,De bijdrage aan de Stichting wordt een vijfde
verminderd telkens en zodra een der 5 bij de Stich
ting aangesloten bioscopen weer regelmatig films ver
toont, uitgezonderd indien films worden vertoond in
het Aloysius Gebouw en in het Canisius Theater."
hebben gegeven, die in strijd is met de bedoeling van dit
artikel, weshalve haar op onbillijke wijze verplichtingen zijn
opgelegd, niet kan delen, aangezien bij een beoordeling van
artikel 2 naar billijkheid de tekst van dit artikel voor een
andere conclusie geen ruimte laat;
dat de Raad weliswaar de opvatting is toegedaan, dat het
feit, dat de Akkerlaan Bio van de Stichting als zodanig
uitging, geen beletsel had behoeven te zijn om het onder
artikel 2 te doen vallen hoewel zulks niet uitdrukkelijk
in de tekst is vermeld indien overigens dit artikel van
toepassing zou zijn geweest, aangezien slechts de bedoeling
van het opnemen van artikel 2 in de overeenkomst kan zijn
geweest, de Firma Scala Theater van haar verplichting tot
het betalen van een bijdrage te ontslaan, zodra t.z.t. de
getroffen Nijmeegse exploitanten zelf weer over theaters
gingen beschikken, die gezien het feit, dat voor de nood-
exploitaties in het Canisius en Aloysius Theater een uitzon
dering is gemaakt, behoorlijke als zodanig ingerichte thea
ters zouden moeten: zijn en werkelijk als een vervanging
van hetgeen verloren ging, zouden moeten kunnen worden
beschouwd;
dat echter overigens de filmvertoningen in de Akkerlaan
Bio op geen enkele wijze geacht kunnen worden onder
artikel 2 te vallen, zowel wat betreft de regelmatige ver
toningen als wat betreft het zijn van een behoorlijke ver
vanging van wat verloren ging;
dat wat de regelmatige vertoningen aangaat ter beant
woording van de vraag wat in de zin van de exploitaties
te Nijmegen regelmatige filmvertoningen zijn, slechts kan
worden aangenomen, dat dit een ononderbroken weekex-
ploitatie is en niet een exploitatie als in de Akkerlaan Bio,
die zo mogelijk op drie dagen per week waaronder de
Zondag voorstellingen gaf, doch hier niet zeker van was
en zich vaak op Zondag het gebruik van het theater zag
ontzegd;
dat wanneer voorts de Akkerlaan Bio wordt bezien in
het licht van een behoorlijke vervanging van wat verloren
ging, toch niet in redelijkheid gezegd kan worden, dat een
schoolgebouw met 270 zitplaatsen, waar op ten hoogste
drie dagen per week voorstellingen gegeven worden en
dan nog niet eens geregeld als zodanig beschouwd kan
worden, temeer, daar het veel minder zitplaatsen heeft en
op veel minder dagen voorstellingen gaf dan het Canisius
Theater, dat blijkens artikel 2 als een uitzondering werd
beschouwd, en het veeleer als een gebrekkige vervanging
van een eenmaal aanvaarde uitzondering moet worden ge
zien, bij welker vaststelling niet zozeer de naam en het do
micilie, als wel het karakter van de betrokken exploitatie
voor ogen stonden;
dat appellantes bewering, dat, gezien de wordingsgeschie
denis van artikel 2, de bedoeling van de huidige redactie
is, dat het Canisius en Aloysius Theater de enige uitzon
deringen zouden zijn en overigens iedere nieuwe exploitatie
voor aftrek in aanmerking zou komen als een soort
preventie tegen tussen-exploitatie reeds aan de hand van
de huidige tekst niet houdbaar is, nu hierin is bepaald dat
voor aftrek in aanmerking komen de gevallen waarin een
der vijf bij de tichting aangesloten bioscopen weer „regel
matig" films gaat vertonen, dat wil dus zeggen niet, indien
het geen „regelmatige" filmvertoningen zou betreffen, zo
als met betrekking tot de Akkerlaan Bio in sterke mate
het geval was;
dat derhalve de exploitatie in de Akkerlaan Bio niet ge
acht kan worden te zijn een exploitatie als in artikel 2
bedoeld is met de zinsnede „telkens en zodra een der 5 bij
de stichting aangesloten bioscopen weer regelmatig films
vertoont" en het standpunt van appellante als zou dit thea
ter voor aftrek in aanmerking komen derhalve door de
Raad niet wordt gedeeld;
dat tenslotte appellantes bezwaar, dat de Commissie van
Geschillen tegenstrijdig in haar uitspraak zou zijn, nu zij
de Akkerlaan Bio zowel buiten de algemene regel van ar
tikel 2 laat vallen, als wel onder de met name genoemde
uitzonderingen van dit artikel rangschikt, niet opgaat, aan
gezien de Commissie van Geschillen hier slechts geacht kan
worden te onstateren, dat, afgezien van het feit, dat aan de
hand van de in artikel 2 gestelde regel, de Akkerlaan Bio
niet onder dit artikel kan vallen, deze exploitatie boven
dien reeds, zijnde te beschouwen als een zeer gedeeltelijke
vervanging van het Canisius Theater, onder de met name
genoemde uitzonderingen zou vallen;
dat kortom de Raad de door de Commissie van Geschil
len aangevoerde gronden geheel kan onderschrijven en der
halve het vonnis van deze Commissie behoort te worden
bevestigd en appellante behoort te worden veroordeelt in
de totale kosten dezer arbitrage.
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP ALS GOEDE
MANNEN NAAR BILLIJKHEID:
BEVESTIGT het vonnis van de Commissie van Ge
schillen, waarvan beroep;
VEROORDEELT appellante om tegen behoorlijk bewijs
van kwijting aan geintimeerde te betalen een bedrag van
f alsmede in de geschilkosten, bedragende f 100.
Aldus gewezen te Amsterdam op
Maandag, 22 November 1948.
De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (TWEEDE
KAMER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft het
volgend arbitraal vonnis gewezen in zake:
N.V. FILMFABRIEK POLYGOON, gevestigd aan de
Koudenhorn 8 te Haarlem, eiseres en