34 scoop-Bond beperkt is tot ondernemingen, die in Neder land filmfabrieken, filmverhuurkantoenr, bioscocpen enz. ex ploiteren en derhalve de jurisdictie der Bondsarbitrage zich niet uitstrekt over het filmbedrijf in Indonesië, nog daar gelaten of gedaagde en niet een buitenlandse onderneming voor deze schending aansprakelijk zou zijn; dat gedaagde voorts moet worden veroordeeld in de ge- schilkosten, die met het oog op de omvang en de spoedbe- handeling van het geschil op f 100.zijn bepaald; RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: VERBIEDT gedaagde de opname uit haar journaal, dat op 27 Augustus 1948 is verschenen, waarvan de auteurs rechten bij eiseres berusten, te vertonen of te doen of laten vertonen, zulks op straffe van een dwangsom van 1000. voor iedere vertoning die na de laatste middagvoorstelling op Maandag 30 Augustus 1948 mocht plaats vinden; VEROORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen een schadevergoeding ten bedrage van f 6.500. VEROORDEELT gedaagde tot afgifte ter vernietiging aan eiseres van alle uitgebrachte copieën, blue prints en/of duplicaat-negatieven der onderwerpelijke opnamen voor zo ver deze zich in Nederland bevinden; VEROORDEELT gedaagde tot betaling van de geschil- kosten, bedragende 100. Aldus gewezen te Amsterdam op 29 November 1948. o De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (DERDE KA MER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft het vol gend arbitraal vonnis gewezen in zake: N.V. HABÉ FILM, domicilie gekozen hebbende ten kan tore van Mr. R. H, Dijkstra, Joh. Vermeerstraat 15 te Amsterdam en N.V. RIO FILMS, domicilie gekozen hebbende ten kan tore van Mr. R. HL Dijkstra, Joh. Vermeerstraat 15 te Amsterdam, eiseressen, contra N.V. BIOSCOOPEXPLOITATIE MIJ. FRANS HALS, exploiterende het Frans Hals Theater te Haarlem, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage-college voor de beslechting onder meer van geschillen tussen leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseressen gezamenlijk bij request d.d. 26 Juli 1948 een geschil contra gedaagde hebben aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op Woensdag 15 September 1948 ten kan tore van de Nederlandsche Bioscoop-Bond aan de Jan Luy- kenstraat 2 te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn: Mr. R. H. Dijkstra, rechtskundig adviseur van eiseressen en de heer E. Prager, directeur van gedaagde; dat later ter zitting verschenen zijn: de heer I. Frank en Mej. M. L. Sijmons, directeur respec tievelijk procuratiehoudster van eiseressen; dat de heer E. Prager namens gedaagde in hoofdzaak heeft verklaard, dat de onderhavige keuzecontracten nimmer ge maakt hadden mogen worden en indien er toch zulke con tracten bestonden, zij op grond van de circulaire van het Hoofdbestuur d.d., 22 Januari 1948 voor 1 April 1948 gewij zigd hadden moeten zijn; dat het Hoofdbestuur met strenge disciplinaire maatregelen heeft gedreigd indien aan zijn con ditie, vervat in bovenbedoelde circulaire, niet werd voldaan; dat gedaagde derhalve, nadat de onderhandelingen met eise ressen door de halsstarrige houding van laatstgenoemden waren vastgelopen, niets anders overbleef dan de contracten schriftelijk op te zeggen, dat bedoelde onderhandelingen zijn mislukt ten gevolge van het feit, dat eiseressen de door beide partijen gemaakte fouten slechts wilden verbeteren op een manier, welke in wezen dezelfde fouten zou inhouden; dat gedaagde hieraan niet wenst mede te werken; dat ge daagde bovendien onmiddellijk haar keuze zou moeten be palen uit een kleiner aantal films dan aanvankelijk was be paald omdat op het ogenblik van de besprekingen alle betrokken films nog niet geheel vertoningsgereed waren; dat hierdoor gedaagde in een minder gunstige positie zou komen te verkeren waarvoor de eiseressen haar geen enkele com pensatie wilden toestaan; dat door deze stroeve houding eiseressen aan gedaagde de mogelijkheid hebben ontnomen om overeenkomstig de wens van het Hoofdbestuur de onder werpelijke vertoningsovereenkomsten te redresseren; dat ge daagde tenslotte van mening is, dat de Commissie van Ge schillen niet competent geacht kan worden om de eis van de tegenpartij met betrekking tot het ontbonden-verklaren van de betrokken contracten in te willigen, aangezien con tracten als waarvan hier sprake is, reeds door het Hoofd bestuur zijn verboden en na 1 April 1948 niet meer mogen bestaan; dat Mr. R. H. Dijkstra namens eiseressen in, hoofdzaak heeft verklaard, dat de onderhavige contracten dateren van 22 Juli 1946 en 14 Mei 1947, op welke data het nog niet reglementair was verboden z.g. keuzecontracten aan te gaan; dat op grond van de circulaire nr. 16 van het Hoofd bestuur d.d. 22 Januari 1948, de betrokken contracten welke, doordat gedaagde met de programmatie in gebreke was gebleven, intussen tot ultimo April 1948 waren ver lengd naar de mening van gedaagde geredresseerd moes ten worden; dat eiseressen volledig bereid waren hieraan hun medewerking te verlenen, doch hiertoe niet in de gelegen heid werden gesteld omdat gedaagde het standpunt innam, dat de circulaire van het Hoofdbestuur haar het recht gaf de bewuste contracten als zijnde nietig te annuleren; dat eiseressen zich met dit standpunt geenszins kunnen vereni gen en al het mogelijke hebben gedaan om gedaagde van de onjuistheid daarvan te overtuigen; dat gedaagde tenslotte de contracten bij schrijven van 10 Maart 1948 heeft opge zegd; dat eiseressen evenwel van mening zijn dat eenzijdige opzegging der contracten niet mogelijk is; dat de heer E. Praager namens gedaagde hierop in hoofd zaak heeft geantwoord, dat de onderhandelingen in zake het redresseren der contracten zijn afgesprongen, omdat de tegenpartij geen enkele concessie wilde doen met betrekking tot het aantal der af te nemen films, hoewel de tijdsom standigheden intussen belangrijk ongunstiger waren ge worden; dat Mej. Sijmons en de heer I, Frank namens eiseressen tenslotte in hoofdzaak hebben verklaard, dat zij geen kans hebben gekregen om enigerlei concessie te doen, aangezien gedaagde steeds duidelijk heeft laten blijken, dat zij in de meergenoemde circulaire van het Hoofdbestuur een middel zag om zich van haar verplichtingen te ontdoen, waarmede eiseressen zich uiteraard niet konden verenigen; OVERWEGENDE: dat eiseressen zowel als gedaagde lid zijn van de Neder landsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge artikel 32 der Sta tuten en artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1949 | | pagina 36