I Filmappreciatie
ringen bijwoonden. Slechts enkele sprekers gaven
blijk op de hoogte te zijn van Bioscoopwet en
Bioscoopbesluit en van derzelver werking wat
men na een practijk van ruim twintig jaar toch wel
redelijkerwijze zou mogen verwachten. Boven-
dien scheen niemand van degenen, die hun philip-
pica's hielden tegen film en bioscoop, te weten van
hetgeen elders inzake dit vraagstuk aan verant
woorde onderzoekingen werd verricht en de resul
taten welke deze hebben opgeleverd. Het zou hen
ongetwijfeld hebben gemaand tot wat meer voor
zichtigheid in hun beweringen, die vaak meer van
emotionele dan van verstandelijke aard bleken. Al
te gemakkelijk verloren zij in vuur van hun rede
uit het oog, dat tussen beschuldiging en bewijs nog
een hele procedure ligt, namelijk die van het onder
zoek naar het feitenmateriaal. Zij schenen zichzelf
om de beeldspraak van dr. A. Querido te ge
bruiken te beschouwen als getuigen a charge in
een rechtzitting met de film in de beklaagdenbank.
Terecht wees de heer M. P. M. Vermin,
sprekende uit een veeljarige ervaring, er bij het
begin van het Congres reeds met nadruk op,
dat het probleem ,,film en jeugd" zovele aspec
ten heeft, dat het moeilijk zou zijn een zo in
gewikkeld en precair onderwerp in een kort tijds
bestek te behandelen. Hij betoogde voorts, dat
de bioscoopexploitant zich niet beschouwt als de
wijsheid in pacht te hebben, maar te rade gaat bij de
deskundigen. Doet hij dit, dan zal de exploitant
vaak tot de conclusie komen, dat ook bij die des
kundigen niet die eenheid van oordeel is te vinden,
die hem tot richtsnoer zou kunnen zijn bij het leiden
van zijn theater.
De kern van net probleem
Ware de leiding van dit congres in minder be
kwame handen geweest, dan zou het feit dat vele
sprekers het vermaan tot voorzichtigheid, dat opge
sloten lag in de woorden van de Bondsvoorzitter,
volkomen negeerden, misschien een vertroebelende
werking hebben gehad. Evenwel Minister Rutten,
die het congres opende, Prof. Langeveld, die het
inleidde en dr. Querido, die de resultaten samen
vatte, allen psychologen van professie, raakten met
hun opmerkingen, die zonder vooringenomenheid
werden geformuleerd, de kern van de zaak. Eerst-
genoemden constateerden dat de jeugd haar agres
siviteit in de bioscoop kan onderbrengen en Prof.
Langeveld zag daarin een voordeel, mits er vol
doende geschikte films zijn om die agressiedrift te
kanaliseren. Ook Dr. Querido zag in de film een
middel om de opgroeiende jeugd met haar proble
men te confronteren en haar agressie-driften te
reguleren. „Wij zijn bang voor het uitleven van
deze agressie," zeide hij, „vooral in een tijd waarin
wij ons schuldig voelen tegenover de jeugd". Daar
door geeft men zonder meer allerlei emotionele ver
klaringen voor dingen, die men verkeerd acht voor
Het volgende is onlangs voorgevallen in een grote
industriestad in Engeland
De plaatselijke Adviescommissie voor de Film, een
1 overkoepelend lichaam dat beschouwd wordt als „de"
1 instantie in het plaatselijke gemeenschapsleven be-
kleed met voldoende gezag om Overheid en open-
1 bare mening op deskundige wijze voor te lichten be-
1 treffende de aspecten van het verschijnsel „film", was
op de gedachte gekomen om een filmaestheticus van
naam uit te nodigen om een lezing over de film te,
1 houden. Niet dat de leden van de Commissie ver-
1 wachtten, dat deze spreker hun iets nieuws zou kun-
nen vertellen, maar zulke lezingen zijn nu eenmaal
1 en vogue en men moet toch met zijn tijd meegaan,
1 nietwaar.
Een uitgelezen gezelschap van meer dan vijftig
1 dames en heren vertegenwoordigende de plaatse-
1 lijke Overheid, het kerkelijk leven, het onderwijs en
1 tal van culturele en sociale organisaties was op
1 de afgesproken tijd onder voorzitterschap van de
1 aartsdeken der stad verzameld om de heer Oliver Bell,
de directeur van het British Film Institute, te horen
1 spreken over een onderwerp, ten aanzien waarvan
1 de meesten van hen waarschijnlijk hun eigen gepro-
nonceerde opvattingen hadden: „Films leren zien".
Maar de spreker van deze avond bezorgde hun de
verrassing van hun leven. Alvorens zijn lezing te be-
ginnen, vroeg hij namelijk om een lijst van de films,
1 welke die week in de plaatselijke bioscopen in reprise
1 gingen, en, terwijl hij de ene titel na de andere op- 1
somde, verzocht hij de aanwezigen door handopsteken
te kennen te geven of zij de film in quaestie uit eigen
1 aanschouwing kenden. De lijst bevatte een aantal films
1 van betekenis, zoals „The Best Years of Our Lives",
„The Overlanders", enz. Geprikkeld door het feit,
dat af en toe slechts enkele handen werden opge-
1 stoken, riep de heer Bell uit: „U vraagt mij om hier
te komen spreken over filmwaardering, maar u gaat
zelf geen film zien! Hoe wilt u dan oordelen ovei*
1 iets, waarvan u niets afweet?"
Op meer openhartige dan elegante wijze conclu-
1 deerde spreker, dat een lezing over het aangeduide
s onderwerp in dit geval geen zin zou hebben, daar
hij zijn toehoorders wat filmappreciatie betreft, tot
1 „een verloren generatie" beschouwde.
„Waar ik mij bezorgd over maak", vervolgde de
heer Bell, „zijn de opgroeiende kinderen. U zult
nooit in staat zijn hun goede voorlichting te geven.
U geeft immers niets om films, maar zij wel en u
tracht! de verantwoordelijkheid als ouders af te wen-
telen op de schouders van anderen. Ik hoop, dat de
kinderen in de toekomst reden zullen hebben om hun
1 ouders dankbaar te zijn voor de leiding, die zij hun
hebben peqeven bij het ontwikkelen van hun smaak
s voor tilms
De directeur van het British Film Institute besloot
zijn kernachtige toespraak met het advies: „Dit onder-
werp is zó belangrijk, dat u het werkelijk ernstig be-
I hoorde aan te pakken. De enige oplossing voor u is
de films te gaan zien, te leren onderscheiden tus-
sen het juiste en het verkeerde".
Het komt ons voor, dat dit advies eveneens zou
kunnen gelden voor tal van andere instanties, óók in
i ons land. 1
r-jiiiiiHiiiiiIIIIIHIIllllllIMIIMMIIIIIIIIMlWlllllllQ
i-i
s
"1iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiijiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiihiiiiiihiiihiiiiiiiihI I