4 de jeugd, en film en bioscoop krijgen daarbij een schuld in de schoenen geschoven, die zij in het geheel niet bezitten. Het is geen toeval, dat van de overige sprekers en spreeksters een positief geluid in hoofdzaak werd vernomen bij de heren D. van Staveren en J. A. Wiersma en Mevrouw J. van Nispen-van Wely. De heer D. van Staveren, die zich als oud- voorzitter van de Centrale Commissie voor de Keuring van Films kan beroemen op enige tiental len jaren ervaring betreffende de dagelijkse practijk van het film- en bioscoopwezen, ontkende op grond van een omvangrijk cijfermateriaal dat er bij het filmbezoek van de jeugd sprake is van een noodtoestand. Hij verklaarde zich een voorstander van speciale jeugdfilms en pleitte voor een verla ging van de vermakelijkheidsbelasting voor zulke voorstellingen. Zijn betoog vond bij het congres veel waardering. Een der stellingen van de heer J. A. Wiersma, die als vertegenwoordiger van de Pers sprak, was, dat men de smaak van de massa in het algemeen diende te verbeteren. En deze opvatting, het stand punt van de filmaestheticus, werd vrij unaniem door de aanwezigen gedeeld. Mevrouw J. van Nispen-Van Wely, vice-voor- zitster van het Nederlands Padvindersgilde, wees er op, dat de kern van het vraagstuk in het gezin ligt. De ouders moeten niet slechts weten, welke films hun kinderen zien, maar zelf met hen naar de bioscoop gaan om na thuiskomst in het gezin de goede en slechte kanten van de film te bespreken. Deze jeugdleidster ging uit van het gezonde inzicht, dat enerzijds de bioscoop een normale ontspan ningsfactor is geworden in de hedendaagse samen leving, dat hij zijn aantrekkingskracht uitoefent en aan bepaalde behoeften voldoet en dus het best in het normale opvoedingssysteem is onder te bren gen, en anderzijds dat de ouders de verantwoorde lijkheid dragen en deze niet dienen af te wentelen op anderen i.c. de Overheid. Het overgrote deel der congressisten bleek dit standpunt te delen, vanlaar dat degenen, die uit breiding van verbodsbepalingen en een grotere overheidsbemoeiing bepleitten, zeer weinig instem ming vonden. Zelfs uit kringen, die van huis uit geen warme voorstanders van film en bioscoop wor den genoemd, klonken waarschuwingen tegen repressie als er niets positiefs tegenover stond. Als er op dit congres, dat de voorzitter, de heer J. Pront, heeft er bij herhaling op gewezen uitsluitend ten doel had een eerste oriëntering en bestudering van het onderwerp, één ding is komen vast te staan, dan is het wel dit, dat het vraagstuk van film en Jeugd, zoals in de aanvang van dit summiere overzicht reeds werd geconstateerd, niet slechts als een onderdeel van een ruimer jeugd- vraagstuk, maar ook als een aspect van het alge mene probleem van de vrije-tijdsbesteding dient te worden gezien, met als achtergrond het onderzoek naar de invloeden, die de volkeren in al hun gele dingen raken en de huidige samenleving in steeds sterkere mate gaan beheersen. Verder is in het bijzonder de wenselijkheid ge bleken om een onderzoek in te stellen naar de filmbelangstelling en de filmkennis van hen, die leiding geven an de rijpere jeugd. Zulk een onder zoek is niet in de conclusies van het congres ver vat, maar het gebrek aan filmkennis deed zich op het congres dermate pijnlijk gevoelen, dat men er niet aan kan ontkomen. Het impliceret boven dien een bestudering van de vraag of en in hoe verre filmscholing, waaronder voornamelijk te verstaan het critisch leren zien van films, deel behoort uit te maken van de betrokken opleidings cursussen en hoe het met het kader staat, dat de verzorging van zulk een scholing ter hand zal moeten nemen. De stichting „Instituut Film en Jeugd" heeft het met dit studie-congres beoogde doel ten volle bereikt. Haar taak is door Dr. Querido in zijn conclusies nog eens opnieuw omlijnd: Zij zal de gegevens hebben te verzamelen, die voor een juiste beoordeling van de aangesneden problemen noodzakelijk zijn. Op de eerste plaats feitenmate riaal, door een grondig en wetenschappelijk ver antwoord onderzoek naar de invloed van de film op de gedragswijzen, geestelijke gezondheid en sociale maatstaven van de jeugd. Op grond van dit feitenmateriaal eerst zal men zijn conclusies kunnen trekken en niet eerder. Ten slotte dienen de mogelijkheden onder het oog te worden gezien ener vruchtdragende coör dinatie van initiatieven op het terrein van de film- voorziening van de jeugd door het bedrijf en de activiteiten van instellingen en verenigingen. Hierbij zal blijken, dat het zozeer verworpen winstmotief dat men in bepaalde kringen liever ziet plaats maken voor goedbetaalde ambtenarij en de openbare kas vor het risico op dit stuk van zaken meer gericht is op derving van kosten, dan op winst; met dit voordeel, dat de meest prac- tische en zuinigste weg wordt gevolgd, ingegeven door ervaring en persoonlijke verantwoordelijk heid, Maar dan zonder extra belasting! DIPLOMA'S 1949 Zoals reeds per circulaire bekend is gemaakt, komen zij, die als alleeneigenaar, bestuurder of leider overeenkomstig de reglementaire bepalingen in het Leden- en Bedrij f sregister staan ingeschre ven, in aanmerking voor een bewijs van lidmaat schap. Per zaak worden ten hoogste twee lid maatschapsdiploma's uitgereikt. Eveneens worden verstrekt vertegenwoordigerskaarten, voor hen die in verband met hun werkzaamheden de film beurs bezoeken, en bewijzen van donateurschap voor de donateurs. De vertegenwoordigerskaar ten kosten f 2,50 per stuk,

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1949 | | pagina 6