zou niet redelijk zijn bijvoorbeeld luxe vermaak in
nachtclubs, dancings e.d. en sportevenementen als
waarop ik in mijn meergenoemde circulaire doelde,
lager te belasten dan bioscoopvoorstellingen. Veel
eer komt dergelijk vermaak voor een hogere belas
ting in aanmerking".
Wat de Minister onder die „andere vermake
lijkheden" verstaat, heeft hij zeer precies om
schreven in „meergenoemde circulaire". Daar heet
het:
„Afgezien van bovenvermelde afwijkende regeling
voor bioscopen, zou het percentage van 50 dan gel
den voor die vermakelijkheden, waarbij het culturele
of opvoedkundige element niet of vrijwel niet aan
wezig is, en het zuivere vermaak de hoofdzaak is.
Ik denk hierbij aan bals, dancings, lunaparken, ker-
misinrichtingen, circusvoorstellingen, revue's, ope
rettes, variétévoorstellingen, café-chantants en sport
evenementen, welke een overwegend sensationeel
karakter dragen".
Zo was de situatie in de gemeenten bij het ver
schijnen van het K.B.I. 560 van 21 December
1948 tot vaststelling van het Financiële Verhou-
dingsbesluit 1948. Met dit besluit is het percentage
van 50 geruisloos verdwenen, daar in artikel 24
(dat de vermindering van de uitkeringen, vol
gens artikel 6 der wet van 15 Juli 1929, laatstelijk
gewijzigd bij de wet van 15 Juli 1948, regelt) sub
f. wordt bepaald dat „de opbrengst van de belas
ting op toneelvertoningen en andere vermakelijk
heden, voorzover zij geheven wordt naar de maat
staf van de toegangsgelden, wordt berekend naar
een percentage van 35 voor bioscoopvoorstel
lingen en 20 voor andere vermakelijkheden."
Het is deze discriminatie, die het Nederlandse
film- en bioscoopbedrijf in al zijn geledingen treft,
welke de Goudse exploitanten in het bijzonder
grieft. En daarom hebben zij gedaan wat andere
ondernemingen dreigden te doen door te weigeren
naar Gouda te komen, indien de heffing niet
tot een redelijk percentage van maximaal 20 zou
worden teruggebracht. Bij die gelegenheid heb
ben Burgemeester en Wethouders zich gehaast
de Raad er van te overtuigen, dat, indien Gouda
dergelijke ondernemingen niet meer binnen zijn
grenzen zou zien dit zou beduiden „dat ook een
groot deel der plattelandsbevolking, welke bij uit
stek geporteerd is voor dit volksvermaak (be
doeld werden circusvoorstellingen Red.), op
bepaalde dagen niet meer naar Gouda zal worden
getrokken, hetgeen ook zijn terugslag zal heb
ben op de Goudse middenstand." Naar het in
zicht van Burgemeester en Wethouders „zou de
handhaving van het verhoogde percentage bete
kenen „het slachten van de kip met de gouden
eieren" en gold^ hetzelfde ten aanzien van de ope
rettes, waarbij zij er met nadruk op wezen dat
te dien opzichte een onjuiste toestand was ge
schapen omdat „voor elke willekeurige voorstel
ling van een onbeduidend toneelstuk door een
tweede- of derderangsgezelschap slechts 20 be
hoeft te worden betaald.' Dit zijn letterlijke be
woordingen van Burgemeester en Wethouders
van Gouda in hun voorstel van 14 September 1948
aan de Raad, ruim drie maanden vóór de verschij
ning van bovengenoemd K.B. Gelden deze argu
menten redelijkerwijze niet evenzeer voor de
Goudse bioscopen?
Maar dit verschijnsel staat niet op zichzelf.
Nog onlangs heeft de directie van het Goffert-
stadion te Nijmegen gedreigd bepaalde wedstrij
den en sportevenementen in deze gemeente niet
door te laten gaan, indien de vermakelijkheidsbe-
lasting hiervoor niet van 25 tot 20 zou wor
den verlaagd. Prompt is toen door Burgemeester
en Wethouders dienovereenkomstig een voorstel
ingediend, dat door de Raad is aangenomen. Der
gelijke voorvallen hebben zich in meerdere ge
meenten en niet de kleinste voorgedaan,
zonder dat men daar al te veel aandacht aan heeft
geschonken. Deze „dreigementen" zijn uiteraard
geen kwestie van machtsmisbruik of onmaatschap
pelijke houding. Integendeel, het wordt langza
merhand duidelijk, dat bij de sterk verminderde
ontvangsten de zeer hoge heffing der vermake-
lijkheidsbelasting niet meer in evenredigheid staat
tot de rendementsmogelijkheden en Rijk en ge
meente zoetjesaan de grootste participanten in de
betrokken bedrijven zijn geworden, met dien ver
stande dat uitsluitend de ondernemer de risico's
draagt en Rijk en gemeente alleen het volle pro
fijt genieten, zelfs al kwijnt de onderneming. Op
deze wijze zijn de zaken feitelijk ondersteboven
gekeerd. Zij zullen langzamerhand weer in hun
normale stand moeten worden teruggebracht.
Hoewel de belasting op vermakelijkheden als
geheel, naast plaatselijke, óók een landelijke bete
kenis heeft gekregen door het meermalen genoem
de K.B., blijft toch de sluiting een uitsluitend
plaatselijke aangelegenheid, omdat de urgentie
hiertoe door plaatselijke factoren wordt bepaald.