zijn geconstateerd en met welke middelen daartegen
is opgetreden. Deze documentatie is wel bijzonder
noodzakelijk, nu de Regering, weliswaar met be
houd van het negatieve criterium, met de nieuwe
voorschriften betreffende het vertonen van films
en het houden van bioscopen in een geheel andere
richting gaat dan tot nu toe het geval was.
Naar hun oordeel gaat het voorstel uit van een
onjuist uitgangspunt, en wel in zoverre daarin niet
de vrijheid, maar de onvrijheid primair wordt ge
steld. Ter voorkoming van misbruik van de vrijheid
is toevlucht gezocht tot de figuur van een vrijwel
absoluut verbod, met een ontheffingsmogelijkheid
of een vergunningsstelsel. Dit uitgangspunt nu
achtten deze leden, wat de onderhavige delicate
materie betreft, principieel verwerpelijk. Op de hier
voorgestelde wijze wordt een groot stuk vrijheid ten
onrechte beperkt en wordt het leven onnodig inge
wikkeld gemaakt, terwijl het doel: het voorkomen
van misbruik bij het vertonen van films, enz., straks
evenmin als nu zal worden bereikt. Een dergelijke
rigoureuze vrijheidsbeperking zou, behalve in bui
tengewone omstandigheden, alleen aanvaardbaar
zijn in uiterste noodzaak, nl. wanneer zou blijken,
dat het misbruik ernstige vormen had aangenomen
en dat daartegen met normale middelen niet met
behoorlijk resultaat zou kunnen worden opgetreden.
Naar de opvatting van deze leden gaat het ont
werp niet van deze principieel juiste gedachte uit.
Dit blijkt naar hun mening vooreerst uit het feit, dat
het vertonen van ongekeurde films in besloten kring
op dusdanige wijze wordt belemmerd, dat zulks
praktisch onmogelijk wordt, althans de mogelijkheid
tot vertoning geheel afhankelijk wordt gemaakt van
het inzicht en de welwillendheid van de plaatselijke
autoriteit. De gedachte, waarvan wordt uitgegaan,
drukt de Memorie van Toelichting duidelijk uit met
de zin overwogen is om alle besloten filmvertonin
gen onder de voorschriften van de wet te doen
vallen". Op deze wijze wordt, ter wille van een
nog vrij latent gevaar, dat enkelen van besloten
voorstellingen misbruik zullen maken, de geeste
lijke vrijheid van geheel een volk aan banden ge
legd, terwijl ook de wetenschappelijke en kunstzin
nige ontwikkeling, alsmede het filmamateurisme,
naar de mening dezer leden, op ontoelaatbare
wijze worden belemmerd.
■■■JMHlllHlttlIlllllllllltl-lt1lllll-ll4tI1«lllll1tl lUlllllJIIIIIIIIiilllllllllllttllll lltllllllllllllllllllllMIllIiilllflIIIIIIIIIllMMIIIIMIlllllllllllllllllI
1 „Er is een algemene overeenstemming onder de
s
psychologen, dat de bioscoop zelden, indien ooit, de
aanleiding is tot jeugdmisdrijven". f
(Magistrates' Association:
Memorandum aan de Home Office
Committee on Children and the
Cinema. London. October 1948.
punt 1)
I s
De leden, hier aan het woord, waren stellig over
tuigd, dat zeer wel met succes tegen misbruik kan
worden opgetreden zonder de ingrijpende vrijheids
beperkingen, die het wetsontwerp voorstelt en die
zij beschouwen als een middel, erger dan de kwaal.
De wet kan b.v. aan organisaties, die besloten voor
stellingen willen geven, bepaalde eisen stellen en
de beoordeling van het karakter der bijeenkomst in
verband met de eis der beslotenheid aan bepaalde
criteria binden. Het aantal bezoekers kan voor ver
toningen buiten organisatorisch verband mogelijk
als criterium worden aanvaard; voor bijeenkomsten
van andere soort is het aantal een volkomen wille
keurige factor. Ook bij een constructie, als hier
aangeduid, kan tegen misbruik worden gewaakt
door aan de plaatselijke autoriteiten in grens- of
twijfelgevallen een ver gaande bevoegdheid te ge
ven, waarna dan de rechter desgewenst in beroep
kan oordelen. Wanneer het inderdaad de bedoeling
is alleen de openbare orde te beschermen en niet
de burgers te plaatsen onder de geestelijke voogdij
van gemeentelijke organen of particuliere vereni
gingen, kan dit langs deze weg, zo meenden deze
leden, even doeltreffend worden bereikt als door de
in het ontwerp voorgestelde. Ook konden deze
leden niet inzien, dat 't doel, dat men zich voorstelt
te bereiken, door de localiteiten, waarin de films
worden vertoond, aan bepaalde eisen te binden,
niet op andere wijze zou kunnen worden bereikt. In
plaats toch van een absoluut verbod van het ver
tonen van films zonder vergunning met betrekking
tot de localiteit, zou naar hun mening aan het
college van burgemeester en wethouders de be
voegdheid kunnen worden gegeven enkel het ge
bruik van een bepaalde plaats te verbieden. In de
betrokken gemeenteverordening zouden dan de
eisen moeten worden geformuleerd te differen
tiëren naar de aard van de bijeenkomst waarop
een verbod van burgemeester en wethouders zou
moeten steunen.
Deze leden, die bij de onderdelen van het voor
stel hun ernstige kritiek nog nader zullen motive
ren, achtten het wetsontwerp onaannemelijk op de
volgende gronden:
1. De praktische opheffing van het recht om
films te vertonen in een besloten gezelschap is on
aanvaardbaar.
2. Het voorgestelde vergunningsstelsel voor alle
plaatsen, waar films zullen worden vertoond, vormt
een hoogst ongewenste en ongemotiveerde belem
mering voor culturele uitingen door middel van dè
film en voor alle verenigingen, die zich van de film
willen bedienen voor positieve culturele arbeid in
de ruimste zin van het woord.
3. De voorgestelde uitbreiding van de nakeu
ring moet ten dele om principiële, ten dele om prak
tische redenen worden verworpen.
4. Het wetsontwerp plaatst de film en de bio-
iitniiMitiniiif*«ifinniiiiiiÉmiiiii«niniiiiintiiiiiiiiiiminiitt>*iiimitumiihmtiitiiiiiiniiniiiiimitmiiv^«imiiiintntimnn*tmimii