„AU ROYAUME DES CIEUX" 18 in anderhalf uur dat gaat niet, en het zou zelfs onverantwoordelijk zijn, wanneer niet de mach tige persoonlijkheid van Orson Welles er was geweest om in zijn werk te bewijzen, dat hij in derdaad suo jure dus ook met vol besef van de verantwoordelijkheid heeft gehandeld. Men geve hem een ogenblik daarin toe, men late hem even de kans om zich te rechtvaardigen hij zal U overrompelen en anderhalf uur ademloos doen toezien naar een van de machtigste films, die er de laatste jaren geweest zijn. De microfoon-techniek in Macbeth is een hoofdstuk op zich zelf. Wij herinneren ons geen film, waarin de micro foon zo actief is ingeschakeld. Kunstmatige na galm, verre kreten in iedere schakering van ge luidsversterking, vaak zelfs intieme fluistertoon en luid schallen tegelijk in één scène, het wordt alles virtuoos toegepast. Men zal meermalen kun nen opmerken, dat de uiterst sobere muziek van Jacques Ibert pas na een technisch ingrijpen tot de geluidsstrook is toegelaten. Nieuwe Rotterdamse Courant") menselijke contact tussen het vertoonde en de toeschouwer nooit straffeloos kan worden ver broken, en dat levende contact wordt gelegd door werkelijk aanwezige toneelspelers en niet door gefotografeerde. Krijgt men Macbeth op de plan ken voorgezet, dan schenkt men alle aandacht aan hetgeen wordt gezegd, het decor speelt een zeer ondergeschikte rol, is een hulp voor de ver beelding van de toeschouwer. De toeschouwer begrijpt daardoor ook beter de symbolische strek king van bepaalde onderdelen (zoals het op toneel brengen van de heksen, de verschijning van Banquo s geest) en daardoor wordt zijn geest ook ontvankelijker voor de diepere betekenis van het gehele drama. In Orson Welles' verfilming van de Macbeth krijgen we haast een algehele omkering van de zaak: het gesproken v/oord dient ter verklaring van het decor. (D. Ouwendijk in ,,De Linie"). Er is een sfeer van troosteloosheid in deze en tourage, maar toch is Au Royaume des Cieux, waarvoor de regisseur het scenario, Henri Jeanson de dialogen schreef, geen ,,film noir" geworden. Het zou trouwens helemaal niet gemakkelijk zijn, het één of andere etiket op dit werk te plakken, en dat pleit voor Duvivier. Het verhaal, waarin men de tegenstelling vindt van een tedere liefde tussen een Julia in het opvoedingsgesticht en een Romeo, die haar van de stad tot in het dorp is gevolgd, en de haat van een wrede directrice jegens de jonge meisjes, die onder haar hardvochtig régime moeten lijden, zou men niet gaarne in een minder geraffi neerde verwezenlijking aanschouwen. De sensaties, melodramatische en humoristische effecten en de sentimentaliteiten, waartoe het scenario aanleiding had kunnen geven, heeft Duvivier veelal met goede smaak en durf omzeild, en vooral met een sterk gevoel voor de zeggingskracht van het filmbeeld, dat aan sommige scènes uit zijn beste werken (Het Balboekje Pépé Ie Moko) doet denken. Daarom is dit geen Madchen in Uniform geworden en evenmin een eerste hoofdstuk van Jane Eyre, maar een boeiende, belangwekkende rolprent met een eigen gezicht en oorspronkelijke wezenstrekken. In het raam van het Holland Festival was de kennis making welkom en verantwoord. Maar het verheugendste aspect van deze Festi valfilm is, dat Duvivier zich weer heeft kunnen uiten in een persoonlijk, oorspronkelijk en Europees idioom. (Ellen Wallet in „Algemeen Handelsblad" Duvivier wilde een beeld geven van het leven in een opvoedingsgesticht. Hij koos daarvoor een ver beteringsinstituut voor jonge meisjes. Het leven en de meisjes zijn hem te machtig geworden. Het on vermijdelijke gevolg: zijn film werd een échec. Er zijn twee polen in het gegeven. Enerzijds is er de directie van het gesticht, anderzijds zijn er de gekooide deugnieten. In Duvivier's film komt er geen directie aan te pas. Zo nu en dan is er een hopeloze filmische poging, maar daar blijft het bij. De wildebrassen vieren feest van het begin tot het einde. De film is een gangster-product, gespeeld door meisjes-zonder-revolver, in stede van een schrijnend relaas van de wantoestanden, die er in vele gestichten in Frankrijk schijnen te heersen. Dit alles impliceert evenwel niet, dat men hier niet aan trekken komt. Duvivier blijft ten slotte Duvivier. Hij kent het métier en deze kennis verlaat hem zelfs niet als het gegeven hem te machtig wordt. Men zal zich bij het zien van deze film geen ogenblik vervelen, maar er een echt genoeg lijke avond aan beleven. Dank zij de deugnieten. Duvivier heeft van de nood een deugd gemaakt: hij heeft een commercieel belangrijke film vervaardigd, de tragiek de tragiek gelaten en de jongedames er lustig op los laten ravotten. Bijwijlen herkent men een rudimentair schuldgevoel als de tragiek boven het gestoei poogt uit te komen. Maar het lawaai en de pret smoren elke hulpkreet om een beetje meer ernst, een beetje meer artistiek genot. (J. Baesjou in „Elsevier''s Weekblad")

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1950 | | pagina 19