«Ttf
m en
HET Instituut „Film en Jeugd" heeft op
27 en 28 October j.1. te s-Hertogenbosch
zijn tweede Nationale Congres gehouden
over het thema: Films en haar vertoning
voor de jeugd in huiselijk, verenigings-
en openbaar kader.
Dit congres heeft zich, hetgeen ook in het pro
gramma werd aangekondigd, niet zozeer bezig ge
houden met de aesthetische en ethische zijde van
dit vraagstuk welke men uiteraard eerst aan de
orde zou kunnen stellen zodra het wetenschappe
lijk onderzoek, dat door het Instituut wordt onder
nomen, daarvoor aanleiding geeft dan wel met
de physieke en psychische mogelijkheden van hei
filmzien bij de jeugd.
Openingswoord van prof. De Quay
Dat niet alleen uit de kringen van de jeugdbe
weging en in het algemeen van de zijde van al
diegenen, die de verantwoordelijkheid dragen voor
de jeugd en haar vrije-tijd besteding, voor dit con
gres grote belangstelling bestond, maar ook van
de zijde van de Overheid, werd v/el duidelijk ge
demonstreerd door het feit, dat vertegenwoordigers
van de Ministeries van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen, van Sociale en Binnenlandse Za
ken en van Justitie, alsmede vele wethouders, het
congres bijwoonden en dat de Commissaris van de
Koningin in de Provincie Noord-Brabant. Prof.
Dr. E. J. de Quay, bereid werd gevonden het
openingswoord te spreken.
Prof. Dr. E. J. de Quay wees er in zijn rede op,
dat men algemeen aanvaardt, dat de film invloed
heeft op de toeschouwers, doch dat men deze in
vloed nog niet voldoende deskundig heeft kunnen
onderzoeken. Hij beklemtoonde, dat ook de Over
heid hier een taak te vervullen heeft en wenste
dat zij het probleem film niet alleen van de nega
tieve, maar ook van de positieve kant zou benade
ren. De Overheid mag daarbij niet uit het oog
verliezen, dat over moraal, levenshouding, gods
dienst en levensdoel verschillend wordt gedacht
en gesproken, hetgeen betekent, dat ook over
filmkeuring verschillend wordt geoordeeld.
De Voorzitter van het Instituut, de heer J.
Pront, deelde mede, dat de belangstelling voor de
film in de kringen der Nederlandse intellectuelen
groeiende is. Dank zij de steun van de Neder
landse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk
Onderzoek kon aan het Instituut voor Sociaal On
derzoek van het Nederlandse Volk een opdracht
worden gegeven tot het instellen van een sociolo
gisch onderzoek.
De plaats van de film in het leven der heden
daagse jeugd
Ter algemene discussie werd door Ds. W. G.
Overbosch (Amsterdam), een inleiding gehouden
over: De plaats van de [Urn in het leven van de
hedendaagse jeugd.
Spreker merkte op, dat het een zeer grote be
scheidenheid vraagt, om over dit onderwerp iets te
zeggen, omdat voldoende wetenschappelijk-verant-
woorde gegevens nog nergens ter beschikking
staan. De titel van het onderwerp is veel te wijd
en daarom wil hij zijn visie vragenderwijze formu
leren. Is het niet meestal zo, dat wij bij het aan
de orde stellen van het probleem „Film en jeugd"
de plaats, die de film inneemt in het leven der
volwassenen projecteren op het bestaan der jonge
ren? Hij wijst op de verslagen over Engelse film-
clubs en op het opstel van Jean Michel over zijn
kinderfilmclub te Valance, waarin deze zegt, dat
de kinderen, wanneer zij eenmaal de puberteits
periode zijn ingegaan, zulk een stuk gezond ver
stand aan de dag leggen. Zij willen, evenals de
jongere kinderen, een film met actie; maar het
draait dan niet om de actie als zodanig, het gaat
om actie ten behoeve van de waarde, die door die
actie wordt gerealiseerd. De pubers begeren dap
perheid, eerlijkheid, enz. en kunnen daarbij zeer
wel onderscheiden; een aan het verhaal opgelegde
intrige hebben zij zeer spoedig ontmaskerd. In een
waarachtige spanning herkennen zij echter het
leven en verdragen die spanning dan zeer wel. Jean
Michel heeft ongetwijfeld gelijk door te zeggen,
dat een kind tegenover het lichtscherm een andere
houding heeft dan de volwassene. Het betuigt
door zijn deelname een wil om te leven, en wel
om te leven in de wereld der volwassenen, zeker
niet meer in de wereld der kinderen, en in geen
geval meer in een wereld, die de volwassene goed
moedig heelt bedacht. Met andere woorden de
puber is bereid de wereld serieus te nemen, als
hij zelf serieus genomen wordt.
Spreker acht het niet zijn taak op dit congres
om duidelijk te maken, welke ongelooflijke kansen
hier liggen. Hij wil alleen graag vaststellen, dat
de jongeren zich ten opzichte van het zogenaamde
,,filmkwaad" (of: de droomfabriek, enz.) blijkbaar
veel positiever verhouden dan menig volwassene.
En dat, omgekeerd, de volwassene, door dit film-
kwaad zo bij herhaling te brandmerken, zijn eigen
zwakheid blootgeeft. Het lijkt spreker een gunstig
ding als de volwassene dat dan tenminste doet,
maar het lijkt hem onjuist deze volwassen kwets
baarheid op de jongeren te verhalen (bijvoorbeeld
door de bioscoop maar radicaal voor hen te slui-
17