19 filmbelevenis dus in veel minder mate nodig heeft. In de Centrale Commissie voor de filmkeuring wordt telkens weer de verzuchting geslaakt: „Waarom heeft men aan deze film nu toch de viezen besteed?" Dat mag inderdaad wel eens duister zijn, maar de uitwerking van de uitgespro ken kunstfilm is in elk geval nog vele malen meer duister. Het is typisch, dat menige kunstfilm, waar de intellectueel op afstuift, het helemaal niet „doet": daar zit ongetwijfeld méér achter dan alleen een kwestie van goede smaak. Men denkt bijvoorbeeld eens aan de verfilming van O'Neill's „Mourning becomes Electra". Het is vrijwel on mogelijk in het tempo van die film zich de ver- psychologisering en moderne transcriptie van de antieke tragedie te realiseren. Wie hier toch van een „goede" film wil spreken, bedenke, dat zij haar eigenlijke functie niet vervult! Daarom is er misschien zelfs iets voor te zeggen om de gang bare stelling om te keren: zou de zogenaamde goede film werkelijk met ons doen, wat er in haar besloten ligt, dan kan juist zij de grootste gevaren opleveren. Wie bijvoorbeeld het evangelie midden in de maatschappij wil laten staan, moet voor een doorwerking van de in de Oresteia beleden reli giositeit ten uiterste beducht zijn. Natuurlijk is dat maar een voorbeeld. Maar als wij de pro blemen zien opdoemen, die van werkelijk-vèr- strekkende betekenis zijn, hangen die altijd veel eer samen met de film dan met de bioscoop, zodat het voor spreker dan ook een raadsel is, hoe men zich door de leuze „wel de film, maar niet de bio scoop" de dingen eenvoudiger kan maken. Daar mee is natuurlijk niet gezegd, dat de lelijke film moet worden aangeprezen. Maar de Griekse ver rukking over het kalos-k'agathos keert de werke lijkheid om: het goede ligt niet in het schone, doch, omgekeerd, het schone in het goede besloten. De film is voor alle dingen een sublimatievorm, waar aan een boekhouder veel meer behoefte heeft dan een arts, een arbeider aan de lopende band veel meer dan een boerenknecht. Het gaat er maar om, dat zij een acceptabele sublimatievorm is; hopen- lijk is zij daarbij ook nog schoon. Men kan het betreuren, dat deze sublimatievorm nodig is; dan moet men de maatschapij zien te veranderen. Over onze samenlevingsvormen is ook spreker ten diep ste verontrust, en hij vindt hen vaak veel weg hebben van de ernstigste ziekteverschijnselen. Maar die worden niet minder door verontrusting alleen. De klok is niet terug te zetten, en daarom zullen wij de film tot op zekere hoogte heel dank baar te accepteren hebben. Wie dat weigert zon der er iets anders voor in de plaats te geven, zal de misstanden alleen maar verergeren en dus de ontsporing en de criminaliteit ten zeerste doen toenemen. Anders gezegd: om ons de zaken te verhelderen, dienen wij van het probleem „Film en jeugd" terug te vallen op het probleem „Film en volwassene". En achter dat probleem moeten wij voortdurend de problemen der moderne samenleving zien staan. Pas dan kunnen wij gaan vermoeden, hoe wij de jongeren met de film in aanraking moeten brengen. De goede jeugdfilm Bij alle dingen, die de opvoeding betreffen, zijn wij immers bezig de jongeren te vormen tot bruik bare mensen, die op hun beurt eenmaal de verant woordelijkheid zullen dragen voor de samenleving. Terwijl zij kind zijn en volwassen worden, moeten zij die verantwoordelijkheid dus leren dragen en die samenleving leren kennen. Daarbij krijgt ook de film een plaats in hun leven, zelfs al zijn er wellicht nog altijd jongeren, die het op den duur nog altijd zonder zouden kunnen stellen. Het lijkt spreker al heel onverstandig pas de achttienjarigen in de bioscoop los te laten: hoe zouden zij er ooit op eigen benen kunnen staan? Terloops zij hier intussen vermeld, dat een al geheel verbod voor jongeren de bioscoop op het achttiende levensjaar te meer tot een precaire aangelegenheid zal maken, omdat de filmverhuur ders en bioscoopexploitanten er, na een dergelijke bepaling, niet het minste belang meer bij zouden hebben zich enige moeite te getroosten voor het brengen van een film voor alle leeftijden. Een plotselinge confrontatie met de filmbelevenis wordt daardoor ongetwijfeld hachelijker, nog volkomen afgedacht van de juist zó gekweekte sfeer van sensatie en het uitlokken van clandestiene hande lingen. fjinillllllllMIII!lllllllllllllllll!IIIIIMIIIIIIII!IIMIIII!MIIIII]|||l|lllllllllll|ll|ll||||HI!lll!lllllllllll!Hlllltlll!IIMI!ll!IIIIIIIIMIIIimillllllllllllQ „Donald G. N., hier ter stede, zag de film ,,Dil- linger" en pleegde later in die week een inbraak. Het zou gemakkelijk zijn de schuld voor deze inbraak j op de film te werpen. Maar gedurende diezelfde week hadden wij vier andere jeugdige inbrekers, die de film niet hadden gezien, en ik vernam dat meer dan vijf- 1 honderd jongens de film gezien hadden. Veroorzaakt de film de inbraak? Was er geen andere factor die het euvele projectiel laadde, en waarvoor de film slechts een deel van de druk op de trekker was? 1 I Indien Donald de film niet had gezien, zou hij wel 1 een of ander sprookje hebben gelezen en getracht 1 hebben een vriend in de oven te duwen, of zou hij de 1 Bijbel wel gelezen hebben en verscheidene manieren j om zijn broeder te doden geleerd hebben. Moesten wij eigenlijk niet eerder letten op de laden- j de factoren dan op dat wat de trekker doet overhalen? 1 Wanneer het mechanisme eenmaal geladen is en ge- 1 reed is om af te vuren, zou iedere toevalligheid het 1 vallen van een blad of de opwinding van een home 1 run in een baseball-wedstrijd de lading kunnen I doen ontbranden." 1 (Robert E. Coulson, officier van justitie in Illinois belast met jeugddelic- ten: Little Donald took an axe; Harper's, Mei 1948 p. 385-393.) I I'IiiiiiiiiiiiiimimiiimmiMiiiiiiiiiiHiiitiiiiiimii:iniiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiimiiimiiiiiiiiiimiiiii[~1

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1951 | | pagina 20