verwachtte, aangezien er een massale behoefte aan filmbezoek bestaat, waarvoor men de ogen ni^t mag sluiten. De jeugd van nu is de filmbe- zot.ker van morgen en men dient haar tot een juiste filmappreciatie op te voeden, men moet haar leren filmcritisch te zien. Men moet rekening houden met de realiteit. Misschien is het waar, wat som migen zeggen, dat door het jeugdfilmwerk het bioscoopbezoek bevorderd wordt, maar dit doet er weinig toe, indien men straks een filmcritisch pu bliek heeft. Spreker wees er op, hoe door overleg en samen werking tussen bedrijf, onderwijs, pers en Over heid een goed functionnerend instituut werd ge schapen, waaraan de Overheid de onontbeerlijke financiële steun verleent door deze jeugdfilmvoor stellingen vrij te stellen van vermakelijkheidsbelas- ting, een voorbeeld dat de heer van der Vlist de Nederlandse gemeenten ter navolging aanbeval. Hii meende dat ook de landelijke Overheid op dit gebied haar positieve medewerking behoort te ver lenen en dat de fiscus geen belemmering mag zijn voor de goede film. Voordracht van de heer D. van Staveren Na de sociologisch-paedagogische beschouwin gen, welke op de eerste congresdag aan de orde waren, nam de heer D. van Staveren op de tweede dag de taak op zich om een discussie te openen over de zakelijk-organisatorische kant van het pro bleem film en jeugd, waarbij hij zich beperkte tot de ontspanningsfilm voor de jeugd. Hij stelde vast, dat er, behoudens enige lofwaardige plaatselijke pogingen, van een behoorlijk apparaat voor deze materie nog geen sprake is. Verreweg het meeste wat thans aan de jeugd vertoond wordt, bestaat naar sprekers mening uit films, die voor volwassenen en met het oog op volwassenen zijn vervaardigd. Deze films kunnen soms, desnoods, bij qebrek aan beter, zonder direct aanwijsbare halsbrekende gevaren wel voor kin deren gebruikt worden. Maar echt goede kindei- hlms, die hij gaarne aan de jeugd laat zien zijn het in de regel bij lange na niet. Spreker wees er op, dat er blijkens mededelin gen en ook blijkens advertenties in sommige bla den, nogal wat ondernemers en vooral onderne mertjes zijn, die, enkele goeden niet te na gespro ken, geen andere antecedenten hebben, dan dat ze m het bezit zijn gekomen van een smalfilm-projec- tietoestel uit een of andere militaire dump en een aantal, meestal Amerikaanse overjarige en klun gelige filmpjes op de kop hebben weten te tikken. Daarmee leuren zij langs de scholen en de jeugd verenigingen. Spreker gelooft niet dat er een erg dikke boterham mee wordt verdiend, maar toch wordt er van deze vertoners, die druk werken met de woorden „cultureel" en „paedagogisch", veel meer gebruik gemaakt dan wenselijk en verant woord te achten is. Op hun prospecti prijken zij met aanbevelingen, waaronder namen staan, waar van men zich soms met stomme verbazing afvraagt: hoe zouden ze daar toch aan gekomen zijn? Een bestuurder van een grote organisatie voor de jeugd, met vertakkingen over het gehele land. deelde hem onlangs mee, dat er in zijn kringen nog veel van die ongelukkige filmvertoningen plaats vinden vanwege de goedkoopte en dat men er vaak weigert van betere aanbiedingen gebruik te maken, die financieel niet zo voordelig uitko men. En dit geval staat z.i. stellig niet alleen. Met een vruchteloze geheelonthouding te predi ken komt men er niet, meende spreker. Wel zal men iets ten goede kunnen bereiken door geza menlijk alle krachten in te spannen ter bevorde ring van de goede ontspanningsfilm voor de jeugd. Hij wees op de moeilijkheid welke de vreemde taal bij de jeugdfilms oplevert, waardoor zelfs de Engelse jeugdfilms in ons land niet de resul taten hebben opgeleverd, die zij naar sprekers me ning verdienen. Naar zijn overtuiging zouden de kinderen haar nog veel meer appreciëren dan thans reeds het ge val is, indien niet de gesproken Engelse tekst hierbij een beletsel zou vormen. De hier en daar aangebrachte Nederlandse voettitels verhelpen hieraan niet veel. Er gaat nog te veel voor de kinderen verloren, terwijl de jongsten zelfs vaak niet in staat zijn om die titels vlug genoeg te lezen en te verwerken. Hierin zou een Nederlandse na-synchronisatie veel verbetering kunnen bren gen, maar deze zou zoveel kosten, dat zij bij het betrekkelijk geringe gebruik en de daaruit voort vloeiende lage opbrengsten voor de exploitant niet verantwoord zouden zijn. Ook vormt de hoge ver- makelijkheidsbelasting, die ook voor deze films hier en daar niet minder dan 35 pCt. bedraagt, nog een ernstige handicap. Aan vele moeilijkheden en verkeerdheden op dit gebied ware tegemoet te komen, indien er een behoorlijke samenwerking zou bestaan tussen allen, die ermee moeten worstelen. Het Instituut Film en Jeugd stelde in deze richting reeds pogingen in het werk, doch het stuit daarbij op het particularisme, dat in ons land zoveel goede dingen tegenhoudt en onmogelijk maakt. Ook onkunde, onverschilligheid, eigenbaat en traagheid spelen hierbij een rol. Lie ver doet men de dingen die men zelf ook bitter nodig acht, slecht of in het geheel niet, dan dat men tot samenwerking met anderen bereid is, zelfs in zuiver zakelijk of technisch opzicht en met vol ledige handhaving van de souvereiniteit in eigen kring. Spreker denkt bij dit alles niet alleen of zelfs maar alleen in hoofdzaak aan de schoolgaande jeugd tot 14 jaar. Nog veel meer dringt dit alles 21

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1951 | | pagina 22