ONTHEFFING ELECTRICITEITS- BESCHIKKING 1950 Naar aanleiding van de stappen, welke door het Hoofdbestuur in samenwerking met andere organisaties bij de Minister van Economische Zaken zijn ondernomen, is door de Directeur- Generaal van de Energievoorziening een Beschik king uitgevaardigd, waarbij collectieve ontheffing wordt verleend van artikel 3 van de Electriciteits- beschikking 1950. Deze Beschikking, gedateerd 8 Maart 1951, luidt als volgt: ,,De Directeur-Generaal van de Energievoor ziening; gelet op artikel 5 van de Electriciteitsbe- schikking 1950 (Nederlandse Staatscourant 1950, nr. 246); heeft goed gevonden ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de Elec- triciteitsbeschikking 1950 ten aanzien van: 1. het verbruiken van electriciteit voor lichtrecla me, inhoudende de aanduiding van naam en/of bedrijf ten behoeve van de navolgende inrich tingen: a. hotels, café's en restaurants, b. verkoop-automaten, c. taxi-standplaatsen, benzinestations, garages en onderhoud- en reparatieinrichtingen, ten dienste van het wegverkeer, d. ziekenhuizen, kraaminrichtingen en apo theken, e. theaters, bioscopen en andere amusements inrichtingen, doch slechts voor de tijd, dat de inrichting ter bediening van het publiek in bedrijf is en voor zover de lichtreclame voor een doelmatige dienstverlening aan het publiek noodzakelijk is; 2. het verbruiken van electriciteit voor lichtre clame in voor het publiek toegankelijke inrich tingen, gedurende de tijd dat deze voor het pu bliek geopend zijn." Op grond van bovenstaande ontheffing is het de leden-exploitanten thans toegestaan om, met in achtneming van de in deze Beschikking aange geven beperkingen, de gehele gevelverlichting te gebruiken. BESLISSING NIEUWE LEDENCOMMISSIE BIOSCOOPRECLAME-EXPLOITANTEN De Nieuwe Ledencommissie van de Nederland- sche Vereniging van Bioscoopreclame-exploitan ten heeft in haar zitting van 7 Februari 1951 be sloten de gevraagde toestemming tot het gaan exploiteren van een bioscoopreclamezaak en toe lating tot het lidmaatschap te weigeren aan de firma ,,Reclametoon" te Amsterdam, waarvan firmanten zijn de heren J. W. Selles, J. C. Meester en K. J. Karsenboom. FILMVERZEKERING Met het oog op de stijging van de materiaalprij- zen heeft het Hoofdbestuur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond een wijziging doen brengen in de allrisks polis van de collectieve filmverzekering in dier voege, dat de maximum bedragen voor de schadevergoeding zijn verhoogd als volgt: voor zwartwit films van 0.75 op 1.per meter. voor kleurenfilms van ƒ1.op 1.50 per meter. Aangezien het onder de huidige omstandighe den niet verantwoord zou zijn de hoge premie- kosten nog verder op te voeren, heeft het Hoofd bestuur zich genoodzaakt gezien op de premie- kosten voor de brandverzekering van de films in kluizen een besparing toe te passen. Het is name lijk opgevallen, dat sommige filmverhuurders in tegenstelling tot hun collega's grote voorraden oude filmcopieën bewaren, zodat de totale film- voorraad die verzekerd is elk jaar aanzienlijk is toegenomen. Het Hoofdbestuur acht het billijk, dat de film verhuurders, die zulke grote voorraden willen bewaren, daarvoor zelf de extra kosten dragen en het heeft derhalve in overleg met het Bestuur van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders met ingang van 1 December 1950 de volgende regeling ge troffen: Onder de polis zijn thans gedekt die filmcopieën, welke niet ouder zijn dan drie jaar (deze termijn wordt gerekend vanaf de premièredatum van de eerste copie van de film); alsmede die films, welke zich reeds in de kluizen bevinden, doch waarvan de premièredatum nog niet heeft plaatsgevonden. Leden-filmverhuurders, die hun andere, niet onder de collectieve polis vallende, copieën wen sen te verzekeren, kunnen zulks doen op dezelfde voorwaarden en tegen dezelfde premie als geldend voor deze polis, mits zij hiervoor een afzonderlijke opgave indienen en zelf de premie voor het te verzekeren bedrag voor hun rekening nemen. De verrekening zal aan het eind van ieder ver zekeringsjaar geschieden door bemiddeling van het Bondsbureau. De Firma Lazard 6 Willing zal aan de leden filmverhuurders de formulieren toezenden, welke van 1 December 1950 af maandelijks moeten worden ingezonden. Daar bij verschillende leden-filmverhuurders respectievelijk filmfabrikanten de veronderstelling heerst, dat schaden aan filmcopieën tijdens de be werking in de filmverzekering zijn begrepen, laten wij hieronder voor de goede orde de tekst volgen van de clausule, welke in de polis is opgenomen: „Schaden, anders dan brandschaden, ontstaan bij filmlaboratoria tijdens of gedurende betiteling, schoonmaken, emulsionneren, het drukken van copieën en andere bewerkingen zijn van deze ver zekering uitgesloten." 10

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1951 | | pagina 11