22
van Geschillen heeft nagelaten uitspraak te doen ten aan
zien van haar vorderingen in het introductief request onder
de punten 2 tot en met 13 kan delen, aangezien de Commissie
zich bij haar uitspraak baseerde op een partiële overeenstem
ming tussen partijen, welke, gericht als deze was op het tot
stand komen van een dading, nu geen dading is bereikt en de
arbitrage uitspraak moet doen, niet ten grondslag kan wor
den gelegd aan een uitspraak op de geschilpunten, die aan de
arbitrage waren voorgelegd;
dat derhalve de Raad van oordeel is, dat de zaak in volle
omvang moet worden onderzocht en een uitspraak op alle
punten moet worden gedaan;
dat de Raad uit zijn onderzoek is gebleken, dat van de
drie in het geding gebrachte overeenkomsten voor de onder
linge verhouding tussen partij Grünberg en partij Minden
slechts die voor zijn oordeel van betekenis is, waarbij tussen
hen een belangengemeenschap wordt aangegaan, aangezien
de koopovereenkomst betreffende de aandelen van partij N.V.
Succes hierop van geen invloed kan zijn geweest, nu geen
aandelentransactie is tot stand gekomen en bovendien de
N.V. ten slotte schoon opgeleverd zou moeten worden, dus
ieder verlies voor partij Minden en partij Grünberg geza
menlijk zou zijn;
dat het derhalve voor de Raad irrelevant is, of de over
eenkomst inzake de aandelen van partij Succes rechtsgeldig
tot stand is gekomen en hij deze overeenkomst buiten zijn uit
spraak houdt;
dat echter de belangengemeenschap Minden/Grünberg, die
geen lid was van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, voor de
verhuur van de door partij Minden ingebrachte films, ge
bruik heeft gemaakt van het lid partij N.V. Succes waar
toe de overeenkomst tussen deze N.V. en R. Minden d.d.
2 November 1946 de mogelijkheid opende waardoor de
maatschap tegenover derden is opgetreden onder de naam
N.V. Succes Toonfilm;
dat dientengevolge de belangengemeenschap via deze N.V.
met de leden-exploitanten van de Bond zaken heeft gedaan,
waardoor de filmcontracten ten name van deze N.V. zijn
gesteld en deze mede verantwoordelijk is voor de betaling
van de licenties en dergelijke aan de filmimporteur Minden en
voor een richtige nakoming van deze verplichtingen;
dat de Raad is gebleken, dat de partij Succes respectieve
lijk de maatschap Minden/Grünberg over de laatste jaren een
aanmerkelijke achterstand heeft in het afdragen van licentie-
gelden aan de importeur Minden, waardoor voor deze tegen
over het buitenland een schuld is ontstaan, welke afdoet niet
alleen aan de goede naam van partij Minden, doch ook aan
die van het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf;
dat de licentieschuld van de maatschap, respectievelijk van
partij Succes aan de leverancier-importeur Minden buiten de
onderlinge maatschapsverhouding staat en de maatschap res
pectievelijk partij Succes deze bij staat op te maken schuld
moet voldoen, welke gezien de aard van de verhouding tus
sen partijen niet kan worden gecompenseerd;
dat wat betreft de belangengemeenschap de Raad uit zijn
onderzoek is gebleken, dat partij Grünberg het na het over
lijden van de heer R. Minden op 17 October 1948 onmogelijk
heeft gemaakt, dat deze belangengemeenschap, welke was
aangegaan bij overeenkomst van 2 November 1946 tot
31 October 1951 en welke, na het overlijden van een der
deelgenoten zou worden voortgezet door de overlevende
deelgenoot tezamen met een persoon aan te wijzen door de
erfgenaam van de overleden vennoot, kon worden voortgezet
ingevolge de overeenkomst; -
dat namelijk partij Grünberg het de erfgename van de heer
Minden heeft verhinderd haar maatschapsrechten uit te oefe
nen en haar het directeurschap van partij N.V. Succes heeft
onthouden, door welke functie zij, nu deze N.V. tegenover
derden voor de maatschap optrad, in de positie had kunnen
verkeren deze rechten uit te oefenen, weshalve er sprake is
van wanprestatie van partij Grünberg tegenover zijn maat;
dat derhalve vanaf het moment, dat partij Grünberg alleen
is gaan optreden, dit is 17 October 1948, partij Minden niet
meer verantwoordelijk is te achten voor de gang van zaken
in de maatschap en de exploitatie van partij Grünberg, res
pectievelijk partij Succes slechts voor eigen rekening en
risico kan zijn geschied, weshalve de maatschap per 31 De
cember 1948 ontbonden moet worden verklaard wegens wan
prestatie van partij Grünberg en voorts alle handelingen door
partij Grünberg, respectievelijk partij Succes verricht en alle
uitgaven door deze gedaan na 17 October 1948, voor zover
daarop niet de uitdrukkelijke goedkeuring van Minden is
verkregen, moeten zijn voor rekening en risico van partij
Grünberg, respectievelijk partij Succes;
dat op grond van het vorenstaande een slotbalans van de
maatschap Minden/Grünberg per ultimo 31 December 1948,
met de daarbij behorende winst- en verliesrekening diende te
worden opgesteld, waarbij het vorenstaande inzake het han
delen en optreden van Grünberg zowel persoonlijk als in
hoedanigheid voor eigen risico van Grünberg, resDectievelijk
van partij Succes >n aanmerking moest worden genomen,
welke slotbalans na gelast te zijn bij voorlopig arbitraal
vonnis in hoger beroep d.d. 16 October 1950, op 29 Novem
ber 1950 bij de Raad is ingediend;
dat blijkens deze balans partij Minden, als maat zowel
als importeur, gerekend naar de toestand per 31 December
1948 van partij Grünberg respectievelijk partij Succes te vor
deren heeft een bedrag van
dat echter de eventueel nog te betalen extra licentiegclden
voor de film ,,Temptation Harbour" voor eigen rekening van
importeur Minden moeten zijn, aangezien de kwestie over
het van de royalty ontstaan, er een is tussen de importeur
en de producent, en de partij Succes, respectievelijk de maat
schap hier buiten staat;
dat vorengenoemde vordering moet worden vermeerderd
met de na 31 December 1948 door partij Succes, respectieve
lijk partij Grünberg nog af te rekenen licentieschuld, mate-
riaalkosten en dergelijke, welke moet worden verminderd met
hetgeen intussen daarop door Dartij Grünberg, respectievelijk
partij Succes is betaald, zulks op te maken bij staat;
dat voorts, nu de maatschapsverhouding per 31 December
1948 ontbonden is verklaard, ook de overeenkomst tussen
partij Succes en partij Minden per die datum ontbonden moet
worden verklaard ingevolge de wanprestatie zijdens Grün
berg, en partij Minden haar films die ze in de maatschap
heeft ingebracht, alsmede de daarbij behorende rechten, con
tracten en materialen ter verdere exploitatie weer ter eigen
beschikking dient te krijgen, zulks ter verzekering van haar
vorderingen en rechten, te meer gezien de geringe activiteit
van partij Grünberg, respectievelijk partij Succes, opdat zij
deze films opnieuw kan onderbrengen bij een verhuurkantoor
naar eigen keuze, waarbij het niet tot de taak en de bevoegd
heid van de Raad behoort hiervoor een bepaald kantoor aan
te wijzen, zijnde dit immers een aangelegenheid van het vrije
zakelijk verkeer;
dat echter inmiddels door omstandigheden gedurende een
periode van twee jaar de feitelijke toestand is geweest, dat
de exploitatie van deze films in handen van partij Succes,
respectievelijk partij Grünberg is "ebleven, hetgeen echter niet
vermindert een onmiddellijke eigen beschikking van partij
Minden over haar films en dergelijke als vorenbedoeld;
dat gezien de maatschapsverhouding die tussen partijen
heeft bestaan, waardoor de films door de maten gezamenlijk
zijn gefinancierd, het billijk is, dat de eventuele winsten van
een verdere exploitatie van die films na 31 December 1948,
door partij Minden en partij Grünberg ieder voor de helft
zullen worden genoten met dien verstande, dat de hieruit
aan partij Grünberg toevallende baten niet aan hèm zullen
worden uitgekeerd, doch aan partij Minden, zolang deze nog
enig bedrag van partij Grünberg en/of partij Succes uit welke
hoofde ook te vorderen heeft;
dat met het oog op een definitieve afrekening van partij