anders kunnen concluderen. En misschien niet zozeer om de Kantonrechter de pijnlijke gang naai: het Bondsbureau te besparen, alwaar men hem precies kon vertellen hoe de Bond de economische belangen van de wederzijdse partijen zag, bene vens de consequenties die daaruit in de practijk voortkwamen, en waarmede deze rechterlijke magistraat dan wel rekening zou moeten houden, doch veeleer opdat de Bond zijn zaken in eigen hand kon houden, is daar artikel 11 van het Ge wijzigd Algemeen Bedrijfsreglement. In het kort bepaalt dit artikel dat de huurder-exploitant, in dien zijn verhuurder weigert een geëindigde huur overeenkomst te verlengen of te vernieuwen, zich tot het Hoofdbestuur kan wenden met het verzoek een uit drie scheidslieden bestaande ar bitragecommissie ongeveer volgens de normen van het Huurbeschermingsbesluit en de Huurwet te doen beoordelen of hiertoe wel of niet termen aanwezig zijn. Hoofdbestuur en Ledenraad zijn aan deze arbitrale uitspraak gebonden. De huur der-exploitant kan zich tot het Hoofdbestuur wen den. Hij is niet verplicht om zulks te doen. Hij mag ook het Hoofdbestuur passeren en zich naar de Kantonrechter begeven teneinde deze ongeveer te doen verklaren wat de arbitragecommissie zou hebben kunnen verklaren. Of beter: hij mocht het doen, want volgens het Huurbeschermingsbesluit had de huurder de keuze om een ontruimings procedure af te wachten of nog voordat hij door de verhuurder tot ontruiming was gedagvaard, een beslissing van de Kantonrechter uit te lokken, dat zijn ontruiming niet kon worden gevorderd. Laatstgenoemde bevoegdheid kent de Huurwet de huurder niet meer toe, doch daartegenover staat dat een gewezen huurder van rechtswege het genot van het onroerend goed behoudt tijdens een procedure. Op de moeilijke kwesties, welke samen hangen met de positie van de huurder die het tijdens de geldingsduur van het Huurbescher mingsbesluit op een ontruimingseis liet aankomen, kan ik hier niet verder ingaan. De arbitrage, geregeld in artikel 11 van het Gewijzigd Algemeen Bedrijfsreglement vertoont een lacune. Dit reglement is slechts op leden van de Bond toepasselijk en uiteraard niet op hen die geen lid zijn. Een verhuurder als niet-lid kon dus nooit genoodzaakt worden zich aan het oordeel der arbitragecommissie te onderwerpen, tenzij hij zich daartoe uitdrukkelijk verbonden had. Maar het was niet zo erg. Want de verhuurder die maling had aan alle arbitrage ter wereld en die driest naar de Kantonrechter toestapte om triom fantelijk met een ontruimingsvonnis tegen zijn gewezen huurder huiswaarts te keren, kon daar mede nog niet op de stoel van zijn ex-huurder plaatsnemen. En zo zou deze verhuurder er veel verstandiger aan hebben gedaan om de door zijr huurder uitgelokte arbitrage ook op hem toepas selijk te doen zijn: hij had dan tenminste een kansje van slagen gehad, terwijl hij het nu gron dig had bedorven. Naar ik vernomen heb, werd artikel 11 door zijn preventieve werking slechts weinig toegepast Qn f1950 zou er slechts twee maal een beroep op zijn gedaan). Doch wan neer dit artikel in de practijk werd toegepast dan is duidelijk dat dit onmiskenbare voor delen had. De drie scheidslieden van wie één te benoemen door de huurder, de tweede door de verhuurder en de derde door het Hoofdbestuur, konden tenslotte veel meer ter zake kundig geacht worden dan de Kantonrechter, die daarmede geenszins gediskwalificeerd is. doch die als bui tenstaander het terrein van de bioscoopbedrijfs uitoefening minder goed kan overzien en bestrijkt. De Kantonrechter had de Bond slechts bezwaar lijk kunnen passeren bij een afweging van tweeër lei belangen, op dit terrein gelegen. Nu de Bond via artikel 11 in feite de bevoegdheden van de Kantonrechter aan zich trok, betekende dit: ver eenvoudiging in elk opzicht. Het is voor mij niet geheel buiten twijfel, dat er tijdens de geldingsduur van het Huurbescher mingsbesluit rustig op grond van artikel 11 Ge wijzigd Algemeen Bedrijfsreglement gearbitreerd mocht worden. Want tenslotte werd bij iedere arbitrage het Huurbeschermingsbesluit buiten werking gesteld. En de vraag is deze of de aard van het Huurbeschermingsbesluit zich hiertegen niet verzette. Hieromtrent hebben diverse rech terlijke instanties uiteenlopend geoordeeld. Persoon lijk zou ik geneigd zijn om aan dergelijke arbitrages rechtskracht toe te kennen, juist nu artikel 11 een grotere rechtszekerheid kon waarborgen dan het Huurbeschermingsbesluit op het onderhavige ter rein ooit zou geven. En hierna dan rijst deze zeer belangrijke vraag: Hoe lost de Huurwet dit moeilijke probleem op? Wel, de Huurwet heeft de knoop resoluut door- QJiiiiiiiiimitniintiininwiiimiiiiiiiiiiiliiilHiiiiiHiiiiliiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiMitiiHiiiiMiiiiiitiiiiitiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiti^l SATANSWERK De Vereniging „Een school met den bijbel" te 1 I Nunspeet had aan de Raad van de gemeente Ermelo 1 verzocht éen bedrag beschikbaar te stellen voor aan- schaffing van verduisteringsgordijnen met het oog op de vertoning van schooliilms. Het desbetreffende voor- I stel van Burgemeester en Wethouders werd aange- 1 j nomen met drie stemmen tegen. j Een der tegenstemmende leden had er bezwaar tegen dat men voor dergelijke doeleinden financiële 1 hulp van de gemeente vraagt. De twee overigen ont- hielden hun goedkeuring aan het voorstel „omdat 1 schooliilms het begin kunnen zijn van later bioscoop- 1 bezoek". Tevergeefs wezen Burgemeester en Wet- i houders en ook de overige leden van de Raad er j l op, dat het hier niet ging „om films die in strijd kun- nen zijn met de zedelijkheid", maar om aanschouwe- 1 lijk onderwijs, dat men vroeger gaf aan de hand van 1 platen. De betrokken leden bleven van mening, dat „schoolfilms de weg banen naar de bioscoop" en I daarom. geen gordijnen. ||iiiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiii[»iiiiiiiiHntiii[iiiMiiiiiiiiMi)iiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiMiiiiMiiiiiimnmiiiimiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiirn

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1951 | | pagina 6