33
verkeerde, dat hem een bedrag van zou worden
uitgekeerd; dat tussen eiser en het tentoonstellingsbestuur
mondeling was overeengekomen, dat uitsluitend 16 mm films
in de tent zouden worden vertoond, maar dat zulks niet in
het huurcontract is opgenomen; dat eiser zich toen het ver
tonen van 16 mm. films mislukt was, niet tegen de ver
toning van normaalfiims heeft verzet, omdat daardoor de
tentoonstelling van een van haar grootste attracties, de
bioscoop, zou worden beroofd; dat de operateurs van ge
daagden echter niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heb
ben genomen; dat deze operateurs doorlopend in de ingang
van de ijzeren cabine sigaretten hebben gerookt en hun
apparaten in de steek hebben gelaten; dat bij het in brand
komen van de film de operateur niet getracht heeft de vlam
door knijpen te doven, zoals vereist was, maar een stuk
van de film uit het apparaat heeft getrokken, waardoor de
brand zich kon uitbreiden; dat de experts de waarde van
tent en inventaris voor de brand hebben getaxeerd op
fde residu-waarde na de brand op zodat een
directe schade is geleden van dat de verzekerings
maatschappij waarbij eiser zich verzekerd had hem heeft uit
gekeerd fen de maatschappij waarbij het tentoonstel
lingsbestuur was verzekerd zodat eiser in totaal
een schadevergoeding heeft ontvangen van dat eiser
zich over de taxatie van de residu-waarde ad heeft
verwonderd, omdat het restant van de verbrande tent bij
verkoop veel minder kan opleveren; dat eiser prijsopgave
heeft ontvangen voor een nieuwe tent, die iets kleiner zou
zijn dan de verbrande tent, en dat daaruit blijkt, dat zulk
ren tent zou kosten welk bedrag met voor
de kosten van de inventaris moet worden verhoogd;
dat Mr. Polak namens gedaagden hierna in hoofdzaak
heeft verklaard, dat, nu gebleken is. dat de totale schade
door verzekering is gedekt, er in het geheel geen grond voor
een schade-actie aanwezig is; dat de beschuldiging van eiser,
als zouden de operateurs van gedaagden sigaretten hebben
gerookt tijdens hun werk in de cabine ongegrond zijn;
dat Mr. Siebers namens eiser hiertegen in hoofdzaak
heeft aangevoerd, dat de dienstdoende operateur niet de
nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen; dat zulks een
onrechtmatige daad. waarvoor gedaagden aansprakelijk zijn,
oplevert en dat gedaagden de schade, die eiser heeft gele
den, behoren te vergoeden;
dat de Commissie het verhoor van de door gedaagden
voorgebrachte getuigen overbodig heeft geoordeeld en dus
achterwege heeft gelaten;
OVERWEGENDE:
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikei 1
van het Arbitrage-Bondsreglement van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden onderling met
uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan
de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat Arbitrage-
Reglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het
onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te
doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn
voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder
landsche Bioscoop-Bond;
dat eiser ten onrechte heeft gesteld, dat de waarde van
zijn bioscooptent zou hebben bedragen, daar hij de
tent voor had verzekerd en de experts van de bij de
zaak betrokken verzekeringsmaatschappijen de waarde heb
ben vastgesteld op waarbij eiser zich heeft neer
gelegd; j/i
dat blijkens eisers verklaringen hem het volle bedrag der
geleden schade door de verzekeringsmaatschappijen is uit
gekeerd waarbij eisers bezwaren tegen de vastgestelde residu
waarde beschouwd moeten worden als een tussen hem en
vorenbedoelde verzekeringsmaatschappijen bestaande kwestie,
welke gedaagden niet regardeert;
dat vaststaat ten eerste, dat in de bioscooptent met eisers
toestemming vertoningen met normaalfiims zijn gegeven, ten
tweede, dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de
daarvoor gebruikte projectie-apparatuur, de ijzeren cabine
en de gehele opstelling van een en ander, ten derde dat
eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen het personeel, dat
met de bediening van de projectie-apparatuur was belast, ten
vierde dat eiser geen voorwaarden aan gedaagden heeft ge
steld met betrekking tot de door hem verleende toestemming
voor het gebruik van normaalfiims voor de voorstellingen
in de bioscooptent;
dat, zo al een vordering van schadevergoeding tot het
bedrag der vervangingswaarde van de bioscooptent voor
toewijzing in aanmerking zou komen, de grondslag daartoe,
namelijk een onrechtmatige daad van gedaagden ontbreekt;
dat immers geen enkel bewijs is geleverd dat de brand
zou zijn te wijten aan het niet besteden van de nodige zorg
door gedaagden aan eisers tent, welke zorg zij daaraan vol
gens normale maatschappelijke regelen hadden behoren te
besteden, en dat evenmin bewezen is, dat de operateur van
gedaagden, toen de film in brand geraakte, niet zou hebben
gedaan wat een normaal operateur in de gegeven omstan
digheden had behoren te doen;
dat de mogelijkheid, dat een normaalfilm tijdens de pro
jectie in brand geraakt, steeds aanwezig is en zelfs bij zorg
vuldige behandeling der propectoren niet altijd vermeden
kan worden, zij het dat de gevolgen daarvan in het uiterste
geval beperkt blijven tot de cabine, die tegen brand bestand
behoort te zijn;
dat de omvang van de brand en de schade in het onder
havig geval in de eerste plaats te wijten zijn aan de ondeug
delijke cabine en de afdekking daarvan, waarmede eiser
genoegen heeft genomen zonder de eis van betere veiligheids
maatregelen te stellen, zodat hij de verantwoordelijkheid
daarvoor niet op gedaagden kan afwentelen;
dat aan eiser zijn vordering als zijnde ongegrond moet
worden ontzegd met zijn veroordeling in de geschilkosten,
welke de Commissie met het oog op de omvang van het
geschil op 50.heeft vastgesteld;
dat geen termen aanwezig zijn om de vordering van ge
daagden tot betaling van de aan hun zijde gemaakte kosten
toe te wijzen;
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR
BILLIJKHEID:
ONTZEGT aan eiser zijn vordering met zijn veroorde
ling in de geschilkosten, bedragende 50.
Aldus gewezen te Amsterdam op 19 Februari 1951.
o
IN ZAKE:
KINO APPARATEN- EN INSTRUMENTENFABRIEK
L. B. KAGENAAR Jr., gevestigd te Utrecht aan de
Jekerstraat 82, eiser, contra
B. A. G. HEEMSKERK, exploitant van de Nova Bioscoop
te Amsterdam, kantoorhoudende te Bodegraven aan de
Kerkstraat 51, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, enz. enz.
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiser bij request d.d. 12 December 1950 een geschil
contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, waarvan een
afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt
als hier te zijn ingelast;
dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zit
ting, gehouden op Woensdag 24 Januari 1951 op het Bureau
van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2,
Amsterdam;
dat aldaar verschenen zijn de heer L. B. Kagenaar, eiser,
alsmede de heer B. A. G. Heemskerk, gedaagde en diens
echtgenote;
dat gedaagde in hoofdzaak heeft verklaard, dat eiser de
koolspitsen, waarop een deel der vordering betrekking heeft,