33 stelt; dat in deze zaak het juridische recht niet gelijk is aan het morele recht; dat op de aandeelhoudersvergadering van December 1949 83 van de 250 aandelen vertegenwoor digd waren; dat de N.V. het onprettig en onjuist zou vinden indien de Raad het juridische recht zou laten gelden tegen over het morele; dat Mr. Kist namens geïntimeerde in hoofdzaak heeft ver klaard, dat op de levering van de aandelen voor 1 Januari 1951 artikel 6 van de nieuwe statuten niet van toepassing is zoals ook de Commissie van Geschillen heeft vastgesteld; dat appellante oorspronkelijk een andere standpunt had dan thans ter verdediging van haar weigering de aandelen ten name van geïntimeerde te stellen; dat haar oorspronkelijk standpunt namelijk was dat degene die destijds de effecten had aangemeld recht had op de te naamstelling; dat dit standpunt onhoudbaar was aangezien het hier toonderpa pieren betreft, die uiteraard van hand tot hand kunnen gaan; dat thans echter het standpunt van de N.V. is dat het met het oog op He te naamstelling van belang is wie op 30 October 1950 de bezitter van de aandelen was; dat deze datum echter niet aan de aandeelhouders bekend was, die evenmin iets afwisten van de goedkeuring van de Minister van Justitie, welke goedkeuring eerst op 4 December 1950 in de Staatscourant is gepubliceerd; dat, wanneer de datum van 30 October beslissend zou zijn, dit eigenaardige con sequenties zou geven en tot gevolg zou kunnen hebben dat rechtsgeldige overdrachten van toonderbewijzen nietig zou den zijn, hetgeen nimmer de bedoelfng van de nieuwe sta tuten kan zijn geweest; dat in verband daarmede de notaris ook de overgangsregeling in de statuten heeft opgenomen en de datum van 1 Januari 1951 is genoemd; dat men prin cipieel van een toonderpapier niet kan weten wie de eigenaar is; dat appellante in de correspondentie met spreker nimmer het bepaalde aan het einde van lid 5 van artikel 4 van de nieuwe statuten heeft geciteerd; dat hier staat vermeld dat de aandelen gesteld moeten worden ten name van hem die met het lichamelijk papier komt; dat spreker de betrokken zinsnede de decisieve zinsnede acht; dat appellante, alvorens geïntimeerde in deze zaak was, nog op 28 November aan de heer Strengholt schreef dat de voormalige toonderbe wijzen door de gewijzigde statuten op naam van de bezitter moesten worden gesteld; dat men eerst na het noemen van de naam van geïntimeerde met moeilijkheden is gekomen; dat de N.V. volgens artikel 4 een passieve houding met be trekking tot de te naamstelling heeft, doch dat zij in het onderhavige geval geheel onjuist en onrechtmatig actief is opgetreden; dat zij namelijk geweigerd heeft de tien aan delen ten name van geïntimeerde te stellen en ze op eigen initiatief ten name van de heer Strengholt heeft gesteld; dat spreker namens geïntimeerde verzoekt om, indien de Raad het vonnis van de Commissie van Geschillen mocht bevesti gen, zijn eis in eerste instantie gedaan te mogen aanvullen in die zin, dat tevens wordt geëist dat appellante veroor deeld wordt binnen een bepaalde termijn en op straffe van een dwangsom de aandelen bij de Firma Van der Werf en Hubrecht terug te vragen en op naam van geïntimeerde te stellen; dat de heer A. G. Strengholt als getuige in hoofdzaak heeft verklaard, dat hij de betrokken aandelen een paar jaar geleden heeft gekocht en ze wel weer wilde verkopen; dat hij ze daarom aan appellante heeft aangeboden, doch dat deze geweigerd heeft ze te kopen; dat hij na deze weigering een advertentie in het Nieuw Weekblad heeft geplaatst en tenslotte geïntimeerde als koper heeft gekozen; dat hij in verband met de statutenwijziging ervoor gezorgd heeft dat zijn aandelen terecht kwamen bij een te goeder naam en faam bekend staand persoon uit het bedrijf; dat de N.V. op 9 Januari, toen zij hem berichtte geïntimeerde niet als aandeelhouder te willen hebben, plotseling een bereidheid toonde de aandelen over te nemen; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop- Bond en dat ingevolge het Arbitrage-Bondsreglement alle geschillen tussen de leden onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bonds arbitrage, zoals die is geregeld in dat Arbitragereglement; dat dus de Raad van Beroep bevoegd is van het onder havige geschil in hoger beroep kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitrage-college in tweede en hoogste instantie; dat appellante overeenkomstig het daaromtrent in het Ar bitrage-Bondsreglement bepaalde tijdig in beroep is ge komen; dat appellante als haar eerste bezwaar tegen het vonnis van de Commissie van Geschillen heeft aangevoerd dat deze Commissie ten onrechte uit artikel 4 lid 5 van de gewijzigde Statuten van de N.V. heeft afgeleid, dat zij verplicht was de litigieuze aandelen aangeboden als zij waren voor 1 Januari 1951 te stellen ten name van geïntimeerde, aan gezien zo stelt zij dit artikel slechts een administratieve maatregel zou inhouden en in feite de datum van het pas seren van de acte (30 October 1950) beslissend zou zijn voor het op naam luiden van de aandelen; dat de Raad deze grief niet kan delen, omdat in de eerste plaats de Statuten voorzien in een overgangsregeling en een termijn bepalen, waarbinnen de aandelen op naam moeten luiden, welke termijn alle aandeelhouders bekend kon zijn, terwijl de datum van 30 October 1950 volkomen willekeurig is, aan geen enkele aandeelhouder bekend was gemaakt en de datum waarop de acte zou worden gepasseerd nergens in de Statuten als beslissende datum voor de tenaamstelling is aangewezen; dat de Statuten voorts bepalen voor een geval als het onderhavige, namelijk te naamstelling nadat de verplichting tot inlevering van de dividendbewijzen voor de effecten registratie had opgehouden te bestaan, dat degene die of namens wie de aandeelbewijzen met de daarbij behorende dividendbewijzen voor 1 Januari 1951 inlevert deze te zijnen name gesteld krijgt, waarbij geen enkele voorziening is getroffen voor een fixering van de aandeelhouders op een vroegere datum dan 1 Januari 1951; dat de Statuten dus in feite de mogelijkheid open lieten de aandeelbewijzen aan toonder, uitgegeven onder vigueur van de oorspronkelijke Statuten, zolang zij niet waren in geleverd voor 1 Januari 1951 alsnog, zijnde een toonder papier, over te dragen, hetgeen overigens appellante niet bestrijdt voor zover dat betreft de periode voor 30 October 1950, doch wel na deze datum, stellende dat sedert deze datum de aandelen op naam luiden, zij het dat de aandeel bewijzen nog niet waren aangepast; dat derhalve zolang de aandelen niet op naam waren ge steld, hetgeen uiteraard voor 1 Januari 1951 diende te ge schieden, de artikelen 6 en 7, regelende de bij vervreemding van de aandelen op naam te volgen procedure, op die aan delen niet van toepassing konden zijn en appellantes grief tegen het vonnis van de Commissie van Geschillen op dit punt niet op gaat en dat hieraan niet afdoet het feit dat de heer A. J. G. Strengholt tegen de strekking van de nieuwe bepalingen in de Statuten niet heeft geprotesteerd, aangezien hij zulks niet nodig had te doen nu hem uit artikel 4 van de Statuten kon blijken dat de artikelen 6 en 7 vóór 1 Januari 1951 met betrekking tot de door hem voorgenomen verkoop van zijn aandelen niet van toepas sing waren; dat overigens appellante, zich beroepende op het speciale karakter van de onderhavige NV., welke eigenlijk altijd reeds een besloten kring was geweest en welke, toen de aandeelhoudersvergadering van December 1949 dit besloten zijn ook in de Statuten had vastgelegd, van de aandeelhou ders die hiermede bekend waren mocht verwachten dat zij. hoewel de Statuten nog niet perfect waren, niets zouden doen dat nadelig zou kunnen zijn voor de nieuwe situatie,

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1951 | | pagina 34