In zijn algemeen overzicht memoreert de Voor
zitter van de Huishoudelijke Commissie van de
Centrale Commissie voor de Filmkeuring, Mr. D.
Bijdendijk, onderscheidene beleidskwesties welke
zich gedurende het verslagjaar voordeden. Onder
meer wordt daarbij een principiële uiteenzetting
gegeven met betrekking tot zogenaamde propa
gandafilms.
,,De Centrale Commissie voor de Filmkeuring
heeft steeds het standpunt gehuldigd", schrijft
Mr. Bijdendijk, „dat propaganda voor welke
geestesrichting ook. in ons land moet worden toe
gelaten.
Dit is een axioma, dat ons volk, dat de vrijheid
lief heeft, hoog houdt. Zolang propaganda niet
in botsing komt met de normen openbare orde en
goede zeden, mag in ons land een ieder vrij zijn
mening verkondigen.
Propaganda voor iets brengt mede, dat slechts
de aantrekkelijke zijde wordt belicht, zodat men
altijd een eenzijdige voorstelling te zien krijgt.
Anders wordt het wanneer men in volle ernst
tracht aan het vertoonde, door middel van een
huichelachtige en valse voorstelling van zaken,
een schijn van waarheid te verlenen. Wanneer
men bovendien bepaalde feiten verdraait of ver
zwijgt, waardoor de weergave evident onwaar
achtig wordt, dan is er naar de mening van, de
Centrale Commissie voor de Filmkeuring sprake
van strijd met de openbare orde en goede zeden'
Tot zover de Voorzitter.
Het is ons in dit bestek niet mogelijk nader in
te gaan op het beleid van de Centrale Commissie,
waarvan door haar Voorzitter zo uitvoerig ver
antwoording wordt gedaan. Daartoe bevelen wij
dit verslag gaarne ter lezing aan, mede omdat het
een richtlijn kan zijn voor de bedrij fsgenoten.
Wel willen wij echter vaststellen, dat dit beleid
blijk geeft gedragen te worden door dezelfde hoge
opvattingen als waarvan bovenstaande beginsel
verklaring getuigt.
Hoe verwerpelijk men de censuur vanuit het
standpunt van vrijheid van meningsuiting bezien
ook moge achten, men kan slechts respect heb
ben voor een censor die aldus van zijn eerbied
voor het beginsel van de vrije meningsuiting ge
tuigt en daarmede blijk geeft er zich wel bewust
van te zijn dat zijn optreden in feite is een ingrij
pen in de fundamentele vrijheidsrechten van zijn
medeburgers. Een ingrijpen, dat nu eenmaal ge
ordonneerd wordt door een op grond van deels
verouderde en deels misplaatste opvattingen tot
stand gekomen en daardoor feitelijk onhanteer
bare wet.
Door enkele mutaties onderging de samenstel
ling van de Huishoudelijke Commissie gedurende
het verslagjaar enige veranderingen. De heer Mr.
D. Bijdendijk, van 5 November 1929 tot 21 Febr.
1941 Secretaris der Centrale Commissie, sinds de
Bevrijding lid van de Huishoudelijke Commissie
en reeds enige tijd waarnemend Voorzitter, werd
met ingang van 1 Februari 1951 door H. M. de
Koningin benoemd tot Voorzitter der Centrale
Commissie. In de vacature in de Huishoudelijke
Commissie ontstaan door deze benoeming, werd
voorzien door de benoeming van de heer Mr. B.
I. A. A. Ter Veer, secretaris der Commissie van
1 Januari 1928 tot 5 November 1929. Bij Konink-
'ijk Besluit van 10 Mei 1951 werd de heer Mr.
Dr. A. van Thiel tot plaatsvervangend Voor
zitter benoemd, waarmede in een reeds lang ge
voelde behoefte werd voorzien.
Onder het hoofdstuk „Keuringen" wordt onder
meer gezegd: „Opmerkelijk is de grote teruggang
van het aantal door de keurende Commissies ge
laste coupures, namelijk in. 49 (80) films werden
coupures verlangd, die een totale lengte van 844
(2525) meter hadden".
Wij signaleren deze opmerking, omdat blijkens
mededelingen in buitenlandse vakbladen, schijn
baar toevallig, van de censoren van de Canadese
provincies, van Australië en van Nieuw Zeeland
over het afgelopen jaar soortgelijke opmerkingen
kwamen. Er valt op dit ogenblik een tijdstip
waarop de censuur mede ten gevolge van de ont
wikkeling van nieuwe communicatiemiddelen en
het hechter ineengroeien van de menselijke samen
leving een evolutie doormaakt, welke zich ontwik
kelt in de richting van een wijziging van haar
preventief-administratief karakter in een repres-
sief-rechterlijk een zekere discrepantie te con
stateren tussen deze nuchtere vaststellingen van
censoren-van-professie enerzijds en de krampach
tige aanvallen welke door religieuze en politieke
pressiegroepen met haar pers op de film worden
gedaan anderzijds. Het is een opmerkelijk ver
schijnsel, waarop wij te zijner tijd terug zullen
komen.
In zijn vlot geschreven boek „Een halve eeuw
film" dat onlangs is verschenen bij H. P. Leopolds
Uitgeversmij. NV. te 's-Gravenhage, blijkt Luc.
Willink een zekere nonchalance aan de dag te
leggen voor namen en jaartallen. Dit en het be
rijden van bepaalde stokpaardjes hebben de ge
rechtvaardigde critiek uitgelokt van sommigen
van zijn collega's. Maar hij heeft dit verwacht en
blijkbaar niet anders gewild. Want wanneer hij
bijvoorbeeld de stelling verkondigd heeft, dat de
stomme film filmischer is dan de geluidsfilm en
dat met de uitvinding van. deze laatste feitelijk aan
de cinematografie een ondienst is bewezen, (pa
gina 1112), laat hij er onmiddellijk op volgen:
18
„Ik ontveins mij niet, dat dit een persoonlijke op
vatting is en men kan de eis stellen, dat de geschied
schrijver ook al omvat zijn historie geen groter