Verenigde Staten aldus tot stand gekomen producties in beide deel nemende landen de status van nationale film wordt verleend en deze dus d e e 1 t i n a 1 1 e b ij zondere voordelen, welke de na tionale film in die landen geniet. Dergelijke verdragen, zoals er reeds eerder ge sloten zijn tussen Frankrijk en Italië en tussen Frankrijk en Duitsland, zijn in feite een belangrijke schrede voorwaarts op de weg naar een samen werking van Europese filmproducenten. In de onderwerpelijke overeenkomst voorzien Duitsland en Italië in de vervaardiging van tien co-producties. Alle tien films zullen in Duitsland als Duitse en in Italië als Italiaanse films worden beschouwd en de voordelen genieten, welke beide landen hun nationale films bieden. Zes van deze films moeten zogenaamde tweelingfilms zijn, wat zeggen wil dat steeds twee er van ongeveer gelijkwaardig moeten zijn wat betreft deelneming in financieel, technisch en kunstzinnig opzicht. In dien bijvoorbeeld een film in Duitsland vervaar digd wordt met 70 c/c Duitse en 30 Italiaanse deelneming (de deelneming mag nooit onder 30 liggen), dus door een Duitse regisseur naar een draaiboek van een Duitse auteur met medewerking van in hoofdzaak Duitse acteurs en technici ge ënsceneerd, dan moet bij een tweede, in. Italië te vervaardigen film, het tegenovergestelde het ge val zijn, willen beide films onder de overeenkomst vallen. Vier films kunnen zowel als tweelingfilm als afzonderlijk het praedicaat „Duits-Italiaanse co productie" verwerven, als de deelneming 50/50 is. Een zuiver voorbeeld van een dergelijke productie is de op grond van de eerdervermelde Frans-Ita liaanse overeenkomst tot stand gekomen film ..Don Camillo". Deze film werd door de Franse regisseur Julien Duvivier naar het boek van de Italiaan Guareschi geënsceneerd. Voor de beide hoofdrollen waren een Fransman en een Italiaan gekozen en ook de medewerking van de overige kunstenaars en technici was tegen elkaar afge wogen. De Duits-Italiaanse overeenkomst brengt voor Duitsland grote voordelen mede. Niet alleen dat het daardoor zijn afzetgebied in Italië ziet vergro ten, maar vooral, omdat de reeds goed function- nerende eigen verhuurorganisatie van de Italianen in de Verenigde Staten ook voor de co-producties van Duitse producenten ter beschikking zal staan. Hiervoor moeten natuurlijk nog individuele con tracten worden gesloten tussen de betrokken pro ducenten en het exportkantoor van de Italiaanse filmindustrie in de Verenigde Staten. Het einde van een mythe „Televisie contra Hollywood" is op het ogenblik geen kopij meer voor Amerikaanse journalisten, nu hun in zoveel sensationele artikelen opgebouwde mythe van een aan ,,televisie-itis" stervend film bedrijf is ineengestort onder het gewicht van niet langer te negeren koel-zakelijke feiten. Daar mede is het zelfs de man in the Street duidelijk geworden, dat een crisis-toestand van het film bedrijf slechts in het fantasierijke journalistieke brein bestaat. Televisie is „was" is misschien juister nu eenmaal „hot stuff" en daarom is het zo verleidelijk om. bepaalde economische en sociale verschijnselen op haar rekening te schrij ven. Het was in deze televisie-psychose, dat men de ene sluiting van bioscopen na de andere „ont dekte", maar gemakshalve vergat er bij te be richten, dat men deze „ontdekkingen" ook al had kunnen doen toen de televisie nog in een experi menteel stadium verkeerde. Een eerste ontnuchtering kwam, toen uit rap porten, onder meer uit die van de National Product ion Authority, een instantie die een controlerende functie uitoefent in het kader van, de economische mobilisatie, duidelijk werd. dat, ondanks beperkingen van het gebruik van bouwmaterialen, gedurende de laatste tien jaren een werkelijk grote verplaatsing van de bevolking heeft plaats gevonden. Een proces, dat nog in volle gang is en ten aanzien waarvan men ver wacht, dat het zich met het vrijgeven van, de belangrijkste bouwmaterialen zoals staal nog zal versnellen. Er is een grote drang om de centra der steden te verlaten en zich te vestigen in de snel groeiende buitenwijken, maar de nog sterkere trek naar het platteland is wel het meest opmerkelijk. Het is vrij normaal, dat men van zijn woonplaats ruim een uur moet rijden om zijn werk te bereiken. 22 [^JIIII[||IIIIIIIIIIMIIIItllllltHHIIIIIIIII[ll[llllllll[llllllllllllllllllllll<lllllllllllllllllllllllllllt!lllllllltlllHllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllirn ,,Het is in bepaalde kringen mode om de film van alles en nog wat de schuld ie geven. Slechte dingen en misdrijven van kinderen zijn haar schuld. Zij leidt 1 hen altijd, zo al niet tot misdrijf, dan toch tot immo- P raliteit, en laat hen zien hoe ze zich als gangsters kunnen gedragen. Haar erotiek zelfs al is het niet 1 meer dan een kus verontrust de jeugdige bioscoop- 1 bezoekers ernstig. 1 Moet men zich voor ai deze dingen hoeden? Het antwoord is: Neen, het doet er niet veel toe. Wij hebben de neiging de invloed van de film op rj kinderen te beoordelen naar wat zij óns doet. Maar met kinderen is dat totaal anders. Dr. Le Moal, die een belangrijke studie van deze materie heeft gemaakt, verklaart, dat van de leeftijd van vijf jaar tot aan de puberteitsjaren liefdesperikelen onbelangrijke zaken, zelfs een kwestie van verveling zijn voor kinderen. 1 Alleen meisjes die ouder dan 16 jaar zijn prefereren 1 liefdesgeschiedenissen; jongens blijven aan avonturen- f of historische films de voorkeur geven." (Jean Bloch-Michel: „Children's films. for grown-ups only?", Unesco Courier, September 1951, p. 8-9). rnillllllllllllll[IIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIII|[||||||||||||||[|||||||)llllllllllllllllllj[ni|lll(MllllllllllllllllllllllllllllllJIIIIMIIIIIIIIIIIIIIMIMIIIIHl|

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1952 | | pagina 23