37
zachtst moet formuleren, dan is het gehele misverstand ont
staan omtrent de zaak bij wie de beslissing zou liggen over
de voortzetting gedurende de tweede week van de verto
ning der film SHOWBOAT.
Ik moet nog een keer herhalen, dat ook bij SHOWBOAT
de kwestie van de twee weken Metro niet alleen interes
seerde voor wat Utrecht betreft, maar ook ten aanzien van
haar bedrij fspolitiek in het gehele land. Al had men nog zo
graag in Utrecht SHOWBOAT voor één week geboekt,
dan zou men daaraan niet beginnen zonder het hek van
de dam te halen met allerlei moeilijkheden in het land. Metro
heeft in Januari gezegd: Dan moet men SHOWBOAT maar
niet vertonen, zulks ter voorkoming van allerlei moeilijk
heden in de rest van het land. De heer Wolft heeft natuurlijk
begrip voor dergelijke argumenten.
Door de booking van Metro is een vergissing gemaakt
en de heer Wolff heeft gelijk als hij zegt, dat deze fout hem
formaliter het recht gaf om de vertoning van de film SUM-
MER STOCK te weigeren. Maar formeel recht is niet altijd
precies hetzelfde als redelijk en daarom was Metro van
mening, dat dit geval eigenlijk een buitengewoon onredelijke
opvatting van de heer Wolff was. De regeling was zo, dat
men in de omliggende plaatsen niet mocht vertonen zonder
de toestemming van de heer Wolff. Daaraan heeft Metro
zich gehouden bij de vertoning in Zeist. Bij Bilthoven is
dat per abuis verzuimd. In Bilthoven heeft de film slechts
ongeveer 100.opgebracht. Hieruit blijkt dus dat niet
geheel Utrecht was uitgelopen om de film te zien en ook
niet geheel Bilthoven. Gezien de relatie was het redelijk om
van de heer Wolff te verwachten, dat hij de film SUMMER
STOCK toch zou draaien in Utrecht, hetgeen hij weigerde.
Metro vond dit jammer en heeft dus op een oplossing van
deze kwestie aangedrongen. De heer Wolff heeft in het
begin niet hoog van de toren geblazen en trachtte een min
nelijke oplossing te vinden. Toen vond de bespreking plaats
en begon het eigenlijke geschil. Metro heeft toen gezegd:
Laten wij maar zien, dat wij twee dingen (SUMMER
STOCK en SHOWBOAT) tegelijk oplossen. De oplossing
is gevonden in dier voege, dat een zekere verzachting ten
aanzien van SHOWBOAT werd toegevoegd. Nu is dus
eigenlijk het enige geschil: welke is die verzachting en in
welke vorm is die overeenkomst? De heer Wolff heeft zijner
zijds een voorstel dienaangaande gedaan, waarbij hij een
vaste prolongatie voorstelde. Dit heeft Metro van de hand
gewezen om geen precedent te scheppen.
Nu vraag ik mij af: Wanneer de verhuurder nee zegt, als
hem prolongatie op 70 wordt aangeboden, is het dan aan
nemelijk, dat de beslissing over de prolongatie zonder vast
cijfer wordt overgelaten aan de exploitant? Hier ligt voor
mij een dusdanige tegenstrijdigheid, dat ik niet begrijp hoe de
heer Wolff ooit de illusie heeft kunnen koesteren, dat de be
slissing bij hem zou liggen.
Metro schreef dus aan de heer Wolff, zulks ter voorkoming
van misverstand: „als ook wij van mening zijn, dat prolon
gatie niet geoorloofd is." Dat komt op hetzelfde neer als
wat er in de volgende brief staat. Als een van de partijen
neen moet zeggen, dan ligt de beslissing in feite bij één
partij. Als er staat: „tenzij ook wij van mening zijn", dan
is er geen andere verklaring dan dat uiteindelijk de beslis
sing getoetst moet worden aan haar redelijkheid. Dit komt
vaak voor in het zakenleven.
Als Metro zou hebben gezegd: Ik eis, dat U speelt, dan
had de heer Wolff niet moeten zeggen: De resultaten waren
zo, dat ik niet kon prolongeren, maar: Metro kon niet bona
fide van mening zijn, dat deze film met redelijke kans op
succes geprolongeerd kon worden.
Hoezeer Metro overtuigd was, dat dit niet een eenzijdige,
onredelijke beslissing mocht zijn, blijkt uit het feit, dat bij
de volgende bespreking Metro heeft voorgesteld de beslis
sing aan een neutrale derde over te laten.
Metro dacht, dat de zaak in kruiken en kannen was, tot
dat daarbij nog kwam KING SOLOMON'S MINES. En dit
punt had er niets mee te maken. Vast stond echter, dat hier
van enigerlei verplichting van Metro geen sprake was. Metro
kan deze film aan elk der drie Utrechtse exploitanten aan
bieden. Nooit kan een van de drie zeggen: ik heb er recht
op, maar zij zijn alle drie klant. Metro heeft voor de drie
films QUO VADIS, GONE WITH THE WIND en
KING SOLOMON'S MINES haar handen willen vrij
houden:
dat gedaagde verder in hoofdzaak heeft verklaard:
Om op het geval LASSIE terug te komen: Niet ik heb iets
bijzonders geëist bij deze bevestiging, want ik heb het pre
cies bevestigd zoals het besproken was, maar de Metro
heeft later de eis gesteld, dat ik eerst een nieuwe datum
moest vaststellen, terwijl Metro toch geen enkel risico liep,
want voor de einddatum van het contract (31 December
1952) moest ik deze film gedraaid hebben. Hoe Metro kon
denken, dat ik wist, dat de nieuwe productie niet aan mij
zou worden verhuurd, begrijp ik niet. In elk geval staat
he: voor mij vast, dat het mij in de gehele affaire SHOW-
BOAT/SUMMER STOCK in genen dele bekend was, dat
ik in het komende jaar niet meer de klant van M.G.M, zou
zijn. Ik ging uit van de mening, dat ik ook het komende
jaar de klant van Metro zou zijn. Tot op heden heeft Metro
met geen enkel woord medegedeeld, dat zij hierin verande
ring wilde brengen Ik heb dit van derden gehoord. Dit kon
geen rol spelen bij de behandeling van dit verschil van
mening, want ik wist dat niet. Ik heb het pas begrepen bij
een bezoek van de heer Van der Smagt, die sprak over
veranderingen in Utrecht. Ik wist van niets en hij wilde
er verder niet over spreken. Daardoor dacht ik, dat het
iets met verdeling van films zou hebben te maken. Ik hoorde
pas op de volgende Filmbeurs, dat Metro reeds aan twee
theaters (Rembrandt en Vreeburg) had verhuurd, zonder
met mij te overleggen.
Mr. Dijkstra heeft zich laatdunkend over het memoran
dum van 12 Juni 1951 uitgelaten. Dit memorandum was de
basis van onze samenwerking gedurende het gehele jaar
en de wijze, waarop Metro op elk onderdeel is ingegaan,
bewijst ook, dat zij dit zeer serieus heeft opgevat, terwijl
zij wat betreft de morele verplichting ten aanzien van KING
SOLOMON'S MINES als vermeld in mijn brief van 19 Juni
1951 niet geprotesteerd heeft. KING SOLOMON'S MINES
is een film, die al bijna gedurende het gehele seizoen 1951/52
bekend is gemaakt. Ik kon dus redelijkerwijs wel veronder
stellen, dat zelfs al zou ik niet de klant zijn, ik toch een
zeker moreel recht had op de levering, ten minste op aan
bieding van deze film.
Dat ik toestemming gaf voor vertoning van SUMMER
STOCK in Zeist is, zoals ik daarstraks al zei, uitsluitend,
omdat het theater maar in één krant in Utrecht adverteert.
Ik kon dit niet doen voor Bilthoven. Daardoor zal wel be
langrijke schade kunnen ontstaan. Dat ik wel over deze
schade wilde heenstappen, kon omdat ik dacht, dat Metro
een belangrijke verandering in haar politiek betreffende
SHOWBOAT zou aanbrengen;
dat de Voorzitter der Commissie daarop aan gedaagde
heeft gevraagd of deze niet aan eiseres aanvankelijk heeft
aangeboden de film SHOWBOAT in een van zijn theaters
ie vertonen op de normale condities met een prolongatie
clausule gebaseerd op een vastgesteld percentage der be
reikte recettes:
dat gedaagde bevestigend heeft geantwoord en daaraan
heeft toegevoegd, dat eiseres deze aanbieding niet heeft ge
accepteerd;
dat Mr. Dijkstra namens eiseres hierna nog in hoofdzaak
verklaard heeft, dat eiseresses brief aan gedaagde d.d. 15
Juni 1951 nadrukkelijk vermeldt, dat de films GONE WITH
THE WIND, QUO VADIS en KING SOLOMON'S
MINES van de tussen partijen aangegane overeenkomst zijn
uitgesloten en dat met ,,het gehele product 1951/52" bedoeld
worden de films voorkomende op de vaste productielijst als
gepubliceerd door eiseres;