7 ijsteneus drama behandelt, funest. Er is een zekere onrust in ons bedrijf, omdat men algemeen in de verwachting leeft dat eenzelfde soort kentering op til is als in de dertiger jaren met de komst van de geluidsfilm. De vrees is gewettigd, dat, ondanks de voorzorgsmaat regelen die allerwege genomen zijn niet voldoende financiële weerstand aanwezig zal zijn om aan de grotere technische eisen te voldoen die straks aan het bedrijf worden gesteld. Er heerst onzeker heid, omdat tal van weloverwogen plannen onder de huidige omstandigheden bezwaarlijk kunnen worden uitgevoerd. Er liggen tientallen projecten waaronder er zijn, die het millioen verre over schrijden tot het bouwen van nieuwe bioscopen, tot uitbreiding, vernieuwing en reorganisatie. Laten de gemeenten zich niet voorstellen dat de verwezenlijking hiervan mogelijk is met een be lasting van 35 Laten zij zichzelf niet wijs ma ken, dat wij er ooit vrede mee zullen hebben, dat de gemeentekassen zich reserves creëren met be hulp van een onrechtvaardige en ondoordachte heffing en onze bedrijven straks het kind van de rekening worden. Er zijn voorbeelden om aan te tonen dat daar. v/aar de gemeente een verstandige belastingpoli- tiek voert, de plaatselijke bioscoopbedrijven geacti veerd zijn, nieuwbouw is tot stand gekomen en uiteindelijk de omzetten zodanig zijn toegenomen dat het nadeel voor de gemeentekas tot de kleinste proporties bleef beperkt. Laten de gemeentebestu ren het vermakelijkheidsbelastingvraagstuk durven zien in het perspectief van de noodzakelijke ont wikkeling van het bedrijf, zulks als een onderdeel van de gemeentelijke ontwikkeling. Laat de Cen trale Overheid, die weliswaar door de eliminering van de kortingsregeling de vermakelijkheidsbelas- ting uit de Rijkssfeer heeft gehaald en wederom heeft gemaakt tot een zuiver plaatselijke aange legenheid, maar nochtans had bewerkstelligd dat dit abnormale tarief tot stand kwam voor het bioscoopbedrijf zonder dat het voor de ambulante vermakelijkheden is gehandhaafd, van haar kant een geste maken. Een geste van Overheidswege in de zin, dat discriminatie bij de heffing van ver- makelijkheidsbelasting ongewenst is, zou het hele vraagstuk uit de impasse helpen, waarin het dreigt te geraken; men zou veel strijd voorkomen, de be drijfsbelangen in de filmwereld niet in het, minst de film zelve helpen en de gemeenteklassen beslist geen schade berokkenen. IN „De Tijd" van 29 November j.1. komt onder de titel „Waar blijven ze? Trage belangstelling voor goede films" een artikel voor van niet minder dan driekwart kolom, waarin volkomen ongemotiveerd het verwijt aan ons bedrijf wordt gericht, dat bepaalde films, die volgens de schrij ver van het betrokken artikel van bijzondere artistieke betekenis zouden zijn, uit bedrij fspoli- tieke overwegingen zouden worden tegengehou den, althans geen kansen zouden krijgen. De beperkte omvang van dit Orgaan laat niet toe, dat wij ons in over het algemeen vrij on vruchtbare discussies begeven met de pers over alles wat zij verkeerdelijk schrijft over de film of het filmbedrijf. Onder het artikel in quaestie staat echter de naam van een ervaren criticus, aan wiens aesthetische beschouwingen over de film, hoevelen het ook met hem niet eens mogen zijn, wij gaarne gezag toekennen, en voor wie wij om zijn persoon en werkzaamheid alle achting hebben. Daarom weten wij welhaast zeker, zijn hartelijke waardering kennende voor wat er aan goeds op bloeit in film en filmbedrijf, dat hij niet lichtvaardig een reputatie zal aantasten, die met veel moeite met offers ook voorzichtig maar doelbewust is opgebouwd. Hij zal dit stellig niet doen op een ogenblik, dat sommigen al te graag argumenten verzamelen om film en filmbedrijf binnen de smalle bedding te houden waarin zij in ons land al jaren voortkabbelen. Daarom komt het ons juist voor de zaken recht te zetten. Zo schrijft „De Tijd": „Er zijn films, die om de een of andere duistere reden niet aan hun trekken komen, hoewel zij de grootste belangstelling ver dienen. Ze zitten ergens verborgen in een kluis omdat de eigenaar er niet goed raad mee weet. Hij veronderstelt dan bijvoorbeeld, dat de film geen succes zal hebben, een overweging, die hij blijkbaar niet heeft gemaakt toen hij de film kocht. Ofwel hij denkt een slimme politiek te voeren, door een film achter te houden ten bate van een andere, die op een bepaald moment de laan uit moet. Ofwel zo durft men te fluisteren hij houdt een film

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1952 | | pagina 4