25 Filmbehandeling en wat dies meer zij (II) Het behoeft waarschijnlijk geen betoog, dat het voor een juiste filmbehandeling noodzakelijk is, dat ook de projectie-installatie goed wordt onderhouden. Alle delen van het projectie-mechanisme, waarmede de film in aanraking komt, behoren na iedere voorstelling, en bij gebruik van een nieuwe copie afgedrukt op het z.g. onbrandbare materiaal, zelfs na iedere acte, te worden ge reinigd. Het nieuwe materiaal is n.1. uitermate kwets baar, vooral zolang het ,,vers" is, en een geringe vuilafzetting, welke bij gebruik van dit materiaal zeer snel ontstaat in het filmvenster of in de doof- kamers, kan reeds bekabeling van het materiaal tot gevolg hebben. Bij gebruik van fluweel-sleetjes dient steeds te worden gecontroleerd, of daarop geen uitsteeksels voorkomen afkomstig van het plakmiddel, waar mede het fluweel op het metalen raampje is be vestigd. Herhaaldelijk blijkt bij controles, dat dit gevaar wordt onderschat. Een miniem stukje velpon uitstekende naast het fluweel kan, wan neer dit aan de geluidskant gebeurt, een zware kabel over het geluid teweeg brengen, die een acte in één keer volledig onbruikbaar kan maken. De beregening van start en eindstukken is bij regelmatig gebruik van het materiaal niet te ver mijden, maar het is wel mogelijk dit slijtagever- schijnsel te beperken. Beregening ontstaat n.1. in de eerste plaats bij het terugspoelen, doordat de spoel die wordt afgewikkeld tegen het einde een steeds grotere snelheid krijgt, waardoor de film lagen gemakkelijk over elkaar gaan schuiven. Het is daarom zaak, dat aan het eind van de acte en ook aan het begin zeer langzaam wordt teruggespoeld. Spoelt men aan het begin te snel om, dan ontstaat een te grote trek en gaan de filmlagen eveneens over elkaar schuiven. Daar het gebruik van opspoelkernen met een kleinere doorsnede dan 50 mm het vorenstaande slechts zal verergeren, is reeds jaren geleden be sloten de maat van opspoelkernen op 50 mm te standaardiseren. Mochten er daarom leden zijn, die kernen met kleinere diameter in hun cabines hebben, dan is het zaak deze onverwijld te ver vangen. Dat ter vermijding van beregening in de pro jectoren alleen van vaste spoelen gebruik mag worden gemaakt, welke als regel een kern van ruim 12 cm doorsnede bezitten zal na lezing van het voorafgaande wel duidelijk zijn. Van de bekabeling komen wij dan nu op de perforatiebeschadigingen, die veroorzaakt kun nen worden door sterke trek van de onderspoel of onvoldoende afremming van de bovenspoel. In dat geval staat de film tussen boventransportrol en bovenspoel immers niet strak genoeg en krijgt steeds een ruk, waardoor inscheuringen ontstaan. Verder kan ingescheurde perforatie ontstaan door te zware instelling van de scheendruk. Stel deze druk dus steeds zo in, dat het beeld op het doek juist stilstaat. Het is geheel overbodig om daarna ,,voor de zekerheid" de instelschroeven nog een paar slagen extra aan te draaien. Het enige wat hiermede wordt bereikt is, dat de tamboer te zwaar moet trekken en de perforatie inscheurt. Het gebruik van slingerende spoelen is even eens uit den boze. De film wordt daardoor niet regelmatig aan- of afgevoerd en gaat op de trans portrollen wringen, waarvan perforatie-bescha diging het gevolg zal zijn. Versleten tanden van de transportrollen of de tamboer zijn oorzaak van het z.g. haken" der film, hetgeen ook tot per foratie-beschadiging leidt. Uiteraard kunnen wij in dit bestek geen vol ledige opsomming geven van alle mogelijkheden die filmbeschadiging tot gevolg kunnen hebben. Wij hebben ons daarom tot de meest voorko mende oorzaken beperkt, welke, zoals bij aan dachtige lezing zonder twijfel zal zijn gebleken, gemakkelijk vermeden kunnen worden. Resten ons tenslotte nog enkele algemene op merkingen inzake de filmbehandeling. In de eer ste plaats dienen start- en overneemtekens steeds op de voorgeschreven wijze te worden aange bracht, d.w.z. zodanig, dat het materiaal zo min mogelijk wordt beschadigd. In het Orgaan is hieromtrent indertijd (30 September 1948 no. 151 pagin.a 22 en 23) reeds een uitvoerige beschrij ving gegeven. Het maken van zware krassen over het beeld, het inponsen van gaatjes e.d. is van zelfsprekend ontoelaatbaar en ook in het geheel niet nodig. Over het lassen van films is in deze kolommen ook reeds het nodige geschreven (7 Augustus 1952 no. 168 pagina 21 en 22), zodat met een ver wijzing kan worden volstaan. Nogmaals willen wij echter opmerken, dat aan het maken van lassen de grootste zorg dient te worden besteed, omdat alleen dan een ongestoorde voorstelling mogelijk is. Ook bij de verzending van de films behoort steeds de nodige zorgvuldigheid in acht te worden genomen. Er moet in de eerste plaats voor wor den gezorgd, dat start- en eindstukken, die even tueel bij de montage van het programma zijn ver wijderd, weer op de juiste plaatsen worden aan- ^-NIEUWS UIT DE CABINE^

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1953 | | pagina 26