29 om te bepalen, dat een zeker bedrag van de recettes bij de berekening van de filmhuur wordt afgetrokken op grond van het feit, dat er in de desbetreffende week een variété- nummer in de bioscoop zal optreden; dat daarover tussen partijen bij het afsluiten van de onderhavige film niet is gesproken en dat gedaagde derhalve de consequenties van hetgeen reglementair is bepaald zal moeten aanvaarden; dat dit temeer geldt, nu er in de desbetreffende week geen variété in het Theater Tuschinski is opgetreden en ook geen orkest heeft gespeeld en gedaagde een belangrijk voordeel in de vorm van een verlaagde vermakelijkheidsbelasting heeft genoten; dat men weliswaar zou kunnen aanvaarden, dat het Theater Tuschinski in staat is om hoge entreeprijzen te heffen, omdat er in dit theater gewoonlijk een variété- nummer optreedt en een orkest speelt, maar dat men ook het standpunt kan innemen, dat er in dit theater steeds de beste films worden vertoond en dat de gunstige resul taten daaraan zijn te danken; dat Mr. Dijkstra namens gedaagde hierop in hoofdzaak heeft geantwoord, dat hij een andere opvatting heeft over de duidelijkheid van artikel 10 van het Aanvullingsreglement Bondsvoorwaarden; dat daarin immers gesproken wordt van de bruto-ontvangsten aan toegangsprijzen exclusief toeslag voor variété; dat deze bepaling zo moet worden gelezen, dat in enkele gevallen de toegangsprijzen eerst moeten wor den verminderd met de toeslag voor variété; dat die toe slag, zijnde 14 cent per bezoeker, een vaste grootheid is en niet afhankelijk is van het optreden van een variéténummer in een bepaalde week; dat weliswaar een toeslag voor va riété als zodanig niet meer bestaat, maar dat men algemeen in het bedrijf heeft aanvaard, dat in de bruto entreeprijzen een bepaald bedrag voor variété en orkest is inbegrepen; dat in het systeem, dat eiseres heeft verdedigd de conclusie ligt opgesloten, dat er geen toeslag voor variété meer bestaat en dat er dus ook geen aftrek mag plaatsvinden in de we ken, dat er wel een variéténummer optreedt en het orkest speelt; dat deze opvatting echter volstrekt in tegenspraak is met hetgeen in de practijk algemeen is aanvaard; dat de heer K. B. Knust namens eiseres ter beantwoor ding van een vraag van de Voorzitter in hoofdzaak heeft verklaard, dat eiseres meer dan eens een film, die niet „arti kel 1" gekeurd was, aan gedaagde heeft geleverd en dat zij er toen geen bezwaar tegen heeft gemaakt, dat op de afrekenstaat 14 cent per bezoeker voor variététoeslag in mindering was gebracht; dat Mr. de Gavere namens eiseres ten slotte heeft ver klaard, dat eiseres het standpunt inneemt, dat gedaagde zon der het leveren van enige tegenprestatie, waarop de duide lijke tekst van artikel 10 van het Aanvullingsreglement Bondsvoorwaarden wijst, niet gerechtigd is variététoeslag van de bruto recette (na aftrek van belasting) af te trekken en dat eiseres haar vordering dus ten volle handhaaft; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid van de Nederlandsche Bioscoop- Bond zijn en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 dei- Statuten en artikel 1 van het Arbitragereglement van ds Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat Arbitragereglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder landsche Bioscoop-Bond; dat in de laatste alinea van artikel 10 van het Bedrij fs- reglement ter zake ener aanvulling van de Algemene Voor waarden van Verhuur en Huur van Films van de Neder landsche Bioscoop-Bond is bepaald; „Onder „opbrengst" wordt in dit hoofdstuk verstaan het totale bedrag der bruto- ontvangsten aan toegangsprijzen, exclusief toeslag voor variété, onder aftrek van vermakelijkheidsbelasting en om zetbelasting"; dat in het onderhavige geval buiten beschouwing kan blij ven de vraag of er na de opheffing in 1950 der van over heidswege vastgestelde prijsvoorschriften ten opzichte van bioscoopvoorstellingen nog wel een „toeslag voor variété", zoals die indertijd door de overheid was vastgesteld, bestaat en evenmin of in de plaats van deze toeslag gekomen is een „aftrek" voor variété- en orkestkosten, daargelaten of deze „aftrek" alleen door de huurder dan wel bij overeenkomst tussen verhuurder en huurder gezamenlijk zou moeten wor den vastgesteld; dat het immers vaststaat, dat in de week, waarin gedaagde in haar Theater Tuschinski te Amsterdam de film „Five fingers" heeft vertoond, er in dat theater geen variété is vertoond noch een orkest heeft gespeeld; dat in artikel 10 van het Aanvullingsreglement Bonds voorwaarden gesproken wordt van de „toeslag voor va riété" en dat de duidelijke tekst van dit reglementsartikel geen ruimte laat voor een andere conclusie dan dat met hei- ontbreken van variété in de week, waarin de film „Five fingers" is vertoond, ook het recht om een eventuele toeslag van de bruto ontvangsten af te trekken vervalt; dat het bovendien vaststaat, dat de bruto ontvangsten, welke in de desbetreffende week in het Theater Tuschinski zijn gemaakt, uitsluitend te danken zijn aan het vertoonde filmprogramma, zodat het ook logisch is, dat de filmhuur berekend wordt over de totale bruto recette na aftrek der belastingen; dat gedaagde het standpunt inneemt, dat de kosten van variété en orkest niet per week, maar per jaar moeten wor den bezien en dat, waar de faam van het Theater Tuschinski te Amsterdam voor een belangrijk gedeelte bepaald wordt door het variété en het orkest, deze kosten over alle weken, ook die waarin wegens belastingbepalingen geen variété optreedt en het orkest niet speelt, moeten worden omge slagen; dat dit standpunt niet houdbaar kan worden geacht, daar er geen gegronde reden te vinden is om de kosten van het variété en het orkest niet uitsluitend te laten drukken op de weken, waarin in het Theater Tuschinski variété wordt gegeven en het orkest speelt, en dat tevens in aanmerking genomen moet worden, dat over de recettes der variétéloze weken een lagere vermakelijkheidsbelasting wordt betaald, zodat de nadelen van het weglaten van variété en orkest gecompenseerd worden door de hogere netto recette, zelfs al wordt van het meerdere bedrag filmhuur afgetrokken; dat gedaagdes beroep op het bestaan van een usance, behelzende dat ook in de variétéloze weken de toeslag voor variété zou worden afgetrokken van de bruto ontvangsten bij de berekening der filmhuur, niet opgaat, daar zulk een usance, waarvan het bestaan overigens door eiseres is be twist, in ieder geval in strijd zou zijn met de duidelijke tekst van artikel 10 van het Aanvullingsreglement Bondsvoor waarden; dat de vordering van eiseres derhalve gegrond moet wor den geacht en gedaagde mitsdien moet worden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, alsmede in de ge- schilkosten, bedragende 50. RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: VEROORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk bc wijs van kwijting aan eiseres te betalen met de rente ad 5% 's-jaars van 14 Maart 1953 af, alsmede in de geschilkosten, bedragende 50. Aldus gewezen te Amsterdam op 6 Mei 1953.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1953 | | pagina 26