10 zij meer zendtijd ter beschikking krijgt, bereid zal zijn met ons tot regelingen te komen op het terrein van de film, is een vraag die wij voor lopig nog niet kunnen beantwoorden. Wij heb ben daarom onze eigen weg gevolgd en gemeend met een nationale regeling onze belangen het best te dienen. Men kan er van verzekerd zijn, dat het Hoofdbestuur alles in het werk zal stellen om tot een coördinatie op het onderwerpelijke ter rein te komen, waarbij men er zich wel rekenschap van moet geven, dat bij zulk een coördinatie sprake is van twee partijen en er gegeven en ge nomen zal moeten worden. Zoals gezegd ligt het gevaar van de televisie niet aanstonds in de ont wikkeling binnenslands, maar wel in die van het buitenland, aangezien nu eenmaal het medium in kwestie geen grenzen kent en de ontwikkeling elders onmiskenbaar zijn invloed uitoefent op de filmproductie en in zijn consequenties dus op onze programmering. Spr. wil daarbij niet verhelen, dat een van de grootste gevaren, bij een eventuele uitbreiding van toestellen, niet in de eerste plaats zit in het televisiemedium, als wel in de belasting welke het budget van de kleine man door aan schaffing en onderhoud van een televisie-appa raat ondergaat, de belasting ook van zijn vrije- tijds-besteding daardoor, zodat uit liet volumen aan vrije tijd en bestedingsmogelijkheden, dat tot nog toe voor ons bedrijf beschikbaar was, een belangrijk deel dreigt weggenomen te worden. Het zal van de wervingskracht van ons bedrijf afhangen in hoeverre wij dit part tot de kleinst mogelijke proporties zullen kunnen beperken. Spreker noemde nog een groot aantal punten op, die de Bond tot contact noodzaken met in stanties buiten ons bedrijf om wettelijke regelin gen, zoals Kartelbesluit, het Ontwerp Wet van Toezicht op het Organisatiewezen en de Wet op de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie. In hoeverre wij in de komende Publiekrechte lijke Bedrijfsorganisatie de beschikking moeten krijgen over een eigen plaats in de vorm van een productschap bijvoorbeeld, is een vraag die bij het Hoofdbestuur nog slechts in het eerste stadium van studie is. Aan de andere kant moeten wij, indien werkelijk de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie tot vlees en bloed gaat wor den, van ons georganiseerde economisch leven, oppassen niet in een soort isolement te geraken, dat ons vanwege zijn exceptie in conflict brengt met de maatschappelijke orde, ons als het ware de aansluiting doet missen op de nationale dienst regeling, ook al zint deze ons niet. Een voortdu rende waakzaamheid wordt hier vereist, waarbij zonder meer aan de leden de verzekering kan worden gegeven, dat, wat ook in de toekomst de vorm van onze organisatie moge worden, gesteld dat aan wijziging behoefte mocht blijken te be- staan, wij naar de grootst mogelijke autonomie zullen blijven streven. De toelating van de producenten in onze orga nisatie, de vorming van een Sociale Commissie, moet men, ook al werden met deze instellingen, be paalde programmapunten van onze organisatie verwezenlijkt, willen zien als een poging om zon der het publiekrechtelijk stempel onze organisatie voortdurend te doen omvatten het gehele terrein van ons bedrijf, zodat met onze gezagsmiddelen ontleend aan de privaatrechtelijke mogelijkheden, voor ons bedrijf vooralsnog hetzelfde ja een gro ter effect wordt verkregen bij de organisatorische besluitvorming dan dit in de publiekrechtelijke sfeer zelfs maar bij benadering mogelijk zou zijn. Spr. heeft hiermede slechts een beknopt over zicht willen geven van een aantal sectoren, waar over de werkzaamheid van de organisatorische leiding zich is gaan uitstrekken. Een complex van activiteiten, dat wij niet gezocht hebben maar dat op ons af is gekomen, dank zij de evolutie die zich bezig is buiten onze kring te voltrekken. Hoe dik wijls gebeurt het niet, dat daarbij hindernissen worden genomen, slag wordt geleverd, strijd wordt gestreden waarvan de leden de reflexen in de kring van de bedrijfsorganisatie nauwelijks merken. Wanneer er dan ook problemen zijn, dan is er in de eerste plaats dit probleem voor de lei dinggevende Colleges, dat men hoe langer hoe meer werk krijgt te doen op voorposten, waarbij men maar één zorg heeft, hoe de verbindingslijnen met de ledenkring in stand kunnen worden ge houden. Hoewel het juridisch niet zo ligt, gaat men in feite in onze organisatie hoe langer hoe meer de allesbeheersende centrale voor het filmwezen zien. Dit hangt tezamen met de algemene tendenz naar centralisatie en vertechnisering. Hoe langer hoe meer groeien wij van het onder ons zijn, naar een functieverbreding, die taken oproept die, nu de handhaving van wat verworven is geen probleem meer vormt, zich in een geheel andere richting gaan ontplooien. Naast de engere belangenbehar tiging krijgen wij hoe langer hoe meer de beharti ging van het belang van het gehele filmwezen, waarbij vorming en voorlichting, culturele en so ciale werkzaamheid niet kunnen worden verwaar loosd. Dit legt ons ongetwijfeld nieuwe en zware taken op en wij moeten daarbij wel oppassen geen hinder te krijgen van overbelasting. Bij een bond van 370 leden is het toch reeds een opmerkelijk feit, dat een kleine honderd van- hen deelnemen aan het organisatorisch werk in alle geledingen. Toch moeten wij rekening houden met de grote vraagstukken, welke in de naaste toekomst ons bedrijf kunnen beroeren. Spr. heeft

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1953 | | pagina 11