12
visueel. Ook in onze verhoudingen tot het buiten
land zal zij onze positie slechts kunnen versterken.
Wanneer wij er in zouden slagen de extra be
lastingen op ons bedrijf terug te dringen, dan zal
geen offer onzerzijds te groot mogen zijn om een
verantwoorde continue productie tot stand te
brengen, en de gezonde initiatieven, waarvoor
spreker hulde brengt, die in verband daarmede
genomen worden, te stimuleren, te coördineren, te
steunen en te beschermen. Het moet mogelijk zijn
dat ons land op dit punt bereikt wat tal van landen,
niet belangrijker dan het onze, tot stand hebben
gebracht. Spr. kan slechts vurig hopen, dat het in
zicht veld wint dat onze organisatie ten behoeve
van een nationale filmproductie op korte termijn
een veelomvattende en grote taak heeft. In hoe
verre hier samenwerking geboden is met de Over
heid en het bankwezen, is een vraag van de twee
de orde, als het moet kunnen wij naar sprekers
mening deze taak alleen tot een goed einde bren
gen en zal zij ons de volledige verbinding geven
met alles wat er op het gebied van scheppende
kracht in ons land leeft en beweegt.
Een tweede vraagstuk is dat van de stimulering
van de filmbelangstelling. Of wij maar zonder
meer grote bedragen ter beschikking zouden moe
ten stellen ten behoeve van een bepaalde campagne
in de pers of anderszins, is een vraag welker be
antwoording spr. graag aan de deskundigen over
laat. Persoonlijk gelooft spr., dat voorlopig het
opvoeren van deze belangstelling moet kunnen
worden bereikt via andere methoden. Gedurende
de laatste jaren is in. het Jaarverslag gewezen op
de constante terugloop in de filmbelangstelling.
Wanneer spreker deze terugloop nu al drie jaar
constateert, terwijl er een jaarlijkse toename van
de bevolking is met 250.000 mensen en de statis
tici en sociografen van ons hebben uitgerekend
dat gedurende de eerste tien jaren ondanks emi
gratie nog een toename van ca. 1.000.000 is te ver
wachten, dan vraagt spr. zich toch af of wij de
middelen voldoende ter hand nemen om de jaar
lijkse toevloed van het publiek voldoende naar
onze zaken te leiden en in een besteding van
vrije tijd en geld een proportioneel genomen juist
deel op te vragen voor de film. Hier ligt uiteraard
een taak voor de ondernemer individueel, dat is
zijn rechtstreekse belang. Maar zijn de paden die
wij daartoe bewandelen niet wat plat getreden?
Maken wij ons er niet te gemakkelijk af met de
schabionen van de gebruikelijke advertenties,
biljetten en programmering? Maken wij wel vol
doende studie van de samenstelling van ons pu
bliek en van de mogelijkheden om bepaalde leef
tijd- zowel als maatschappelijke groepen te be
naderen? Zijn wij niet wat al te huiverig om bij
voorbeeld het probleem van de filmbelangstelling
onder de jeugd van tien tot negentien aan te
pakken? Deze jeugd omvat niet minder dan circa
15 °/c van onze gehele bevolking. Wanneer wij
dan ontevreden zijn over de vele vormen van
bemoeienissen met het vraagstuk film en jeugd,
ontevreden over de activiteiten die de instellingen
op dat gebied ontplooien, waarom doen wij dan
zelf niets? Waarom stellen wij onze zaken niet,
zoals bijvoorbeeld de exploitanten in Utrecht,
voor filmwerk onder de jeugd open? Op verant
woorde wijze uiteraard, met begrip voor de ver
antwoordelijkheid die ons op dit punt past.
Waarom bespreken wij deze vraagstukken niet
veel meer in onze Afdelingsvergaderingen, waar
om oriënteren wij ons niet van wat er in dit op
zicht in het buitenland gebeurt, waarom interes
seren wij ons niet meer voor de bevordering van
de filmkennis en de filmontwikkeling bij het
jeugdwerk en het onderwijs? De belangstelling
voor de film en alles wat met de film van doen
heeft, is vaak veel groter dan wij veronderstellen
en het zou van de grootste betekenis zijn, indien
wij bij voortduring onze theaters in samenwerking
desnoods met allerlei instanties, tot een trefpunt
zouden maken van de filmbelangstelling in zijn
meest uiteenlopende vormen.
Wanneer het Hoofdbestuur bescheiden pogin
gen heeft ondernomen om op het terrein van de
niet-commerciële sector bepaalde films ter be
schikking te doen stellen onder zekere voorwaar
den, dan is dit zeer zeker niet een uiting geweest
van slapheid of gebrek aan inzicht in het bedrijfs
belang. Dan is dit geweest een weloverwogen
pogen om de geslotenheid van ons bedrijf blij
vend aanvaardbaar te doen zijn, maar ook omdat
men, voorzover de film een rol speelt in, het so
ciale en culturele leven buiten de bioscoop om,
een rol gaat spelen in kringen die tot nog toe
afkerig stonden van de film, dit terrein niet vrij
wenst te houden voor de beunhazerij en door het
aankweken van filmbelangstelling in deze krin
gen zoveel als mogelijk is de weg naar de bioscoop
wil doen vinden of hervinden. Dat laat niet weg
dat ook op dit terrein naar de vaste overtuiging
van het Hoofdbestuur er op de eerste plaats een
taak ligt voor de bioscoop individueel, als het
kan met steun en voorlichting van de bedrijfsor
ganisatie.
Spreker betoogt dan, dat de eisen welke aan het
uitoefenen van het film- en bioscoopbedrijf in
deze tijd worden gesteld, met de dag groter wor
den. Wij moeten oppassen dat wij met onze kennis
van en onze inzichten in het huidig sociaal- eco
nomisch en cultureel bestel niet achter raken.
Spreker stelde tenslotte de vraag of, nu de bouw
mogelijkheden dit toelaten, de uitbreidingsbe-
behoefte van zaken in de komende jaren in be
paalde delen van ons land zal toenemen, onze
vestigingsreglementen niet zouden moeten wor
den herzien. Deze herziening zal niet zo kunnen