8 staatssocialisme ofwel in die van het corporatis me, waarbij de horizontale scheidingslijnen van het bezitsverschil vervagen en de maatschappe lijke onderdelen verticaal worden opgetrokken in beroepsstanden onder vigueur van publiekrech telijke regelingen; bedrijfs- en productschappen, als nationaal en publiekrechtelijk georganiseerde eenheid van hen, die krachtens functie betrokken zijn bij het tot stand brengen van de voor de sa menleving noodzakelijke goederen, hetzij geeste lijke, hetzij stoffelijke. Voorzover de politieke machten elkaar min of meer in evenwicht houden krijgt men een men ging van stelsels, die evenzeer de betekenis heb ben, dat de regeling van de samenleving totaal ondersteboven gaat. Dit laatste kenmerkt in hoge mate het omke ringsproces, dat wij de laatste tien jaren door maken, waar wij thans middenin zitten en welks gevolgen wij of wij dat willen of niet niet kunnen ontgaan. En wij hebben er rekening mede te houden, dat dit ontwikkelingsproces niet be vorderlijk is om de dirigistische tendenzen van de staat, ontstaan door de na-oorlogse schaarste- economie, te doen verdwijnen integendeel men zal er al naar gelang van de politieke situatie nu eens in meerdere dan in mindere mate rekening mede moeten houden. Op verschillende wijzen hebben deze tendenzen onze belangen direct geraakt in de afgelopen jaren. Spr. herinnert aan de situatie, onmiddellijk na de Bevrijding, aan de greep naar de macht, welke in Londen ver en veilig buiten de bezettingsom- standigheden was voorbereid in de vorm van het berucht geworden E. 84, en aan de attaque, die wij van de zijde van een aantal buitenlandse leve ranciers hadden te doorstaan, die gebruikmakend van het economisch overwicht van hun land ons hun voorwaarden wilden dicteren en de kans schoon meenden te zien deze organisatie in haar bestaan aan te tasten en tot ontbinding te brengen. Een beleid, dat niet van wijken wist, heeft de aanvallen weten af te slaan en met de steun van welhaast alle leden de bedrijfsorganisatie weten te verstevigen en het saamhorigheidsgevoel der aangeslotenen weten te verdiepen. Neen, de pro blemen door deze bedreigingen opgeroepen zijn glansrijk opgelost, al waren er ook toen spr. vergeet niet gemakkelijk twijfelmoedigen onder ons die niet het vertrouwen hadden in de goede afloop, dat de bestuurders bezielde. Hoe belangrijk ook, het ging per slot van reke ning nog altijd om kwesties van tijdelijke aard, om acute gevallen. Van permanente betekenis was de vorming van het politieke beeld in ons land en de daaruit voort- vloeiende consequenties in het practisch beleid. Voor de bezetting hadden wij als het ware onze eigen wereld. Wij waren opgesloten in onze orga nisatie en oefenden in de sfeer van het privaat recht onze rechten uit en behartigden daarin onze belangen. Ons enig contactpunt met de Overheid was de Huishoudelijke Commissie voor de Filmkeuring en de enige bemoeienis van de Overheid met ons was de uitvaardiging en toepassing van de Bio scoopwet ter bestrijding van de „zedelijke en maatschappelijke gevaren verbonden aan de bio scoop". Een bemoeienis dus van negatieve aard, zich afspelend in de gevarenzone. Na de bezetting kwam de eerste wezenlijke wijziging in de houding van de Overheid door de instelling van een afdeling film bij het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, waardoor de film aan de zorgen van de betrokken bewindsman werd toevertrouwd. Let wel, deze zorg betrof niet de behartiging van ónze belangen in de eerste plaats, maar de behartiging van het algemeen belang voorzover dit van de film en het filmwezen afhing. Een onderdeel van het Overheidsbeleid was voortaan ook het filmbeleid. In onmiddellijk verband hiermede moet worden gezien de bemoeienis met film en de aanwending van het filmmiddel door de Regeringsvoorlich tingsdienst met een eigen afdeling film, ressor terende onder het Ministerie van Algemene Za ken. Uit dien hoofde kregen wij te maken met de functionarissen van de betrokken afdelingen, met de Voorlichtingsraad onder meer en in het bij zonder met de destijds ingestelde Ministeriële Adviescommissie voor de Film, aan welker tijd rovende werkzaamheid niet minder dan drie ver tegenwoordigers van de Bond geruime tijd heb ben deelgenomen. In, de benoeming van deze ver tegenwoordigers lag tegelijkertijd de erkenning opgesloten van onze organisatie, als centrale in stantie voor het gehele filmbedrijf. Via deze werkzaamheid werden tal van facet ten van ons bedrijf, filmproductie, programme ring, niet-commerciële sector, film en jeugd, enz., tot voorwerp van gesprek met de Overheid en interessenten buiten ons bedrijf, die eveneens in de betreffende colleges benoemd waren. Na de opheffing van de Ministeriële Advies commissie volgde de instelling van de Sectie Film van de Raad voor de Kunst, waarin wij eveneens vertegenwoordigd zijn. De schaarste aan deviezen noopte ons tot con tact en overleg zowel met het genoemde Ministe rie en dat van Financiën en Economische Zaken, als met De Nederlandsche Bank. Aanvankelijk culmineerde dit in de prioriteitencommissie, later

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1953 | | pagina 9